ECLI:NL:CRVB:2021:1486
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake dwangsom bij niet tijdig beslissen door de minister van Binnenlandse Zaken
In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 2 mei 2019, waarin het beroep tegen de brief van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 12 november 2018 ongegrond werd verklaard. De minister had eerder op 8 oktober 2018 al op de bezwaren van appellante beslist, terwijl de ingebrekestelling van appellante dateert van na deze beslissing. Appellante had de minister in gebreke gesteld vanwege het niet tijdig beantwoorden van haar verzoek om nadere informatie, dat zij op 18 juli 2018 had ingediend. De rechtbank oordeelde dat een verzoek om informatie niet kan worden aangemerkt als een aanvraag in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Hierdoor was artikel 4:17, eerste lid, van de Awb niet van toepassing, wat betekent dat de minister geen dwangsom verschuldigd was. De Centrale Raad van Beroep bevestigde deze uitspraak en oordeelde dat het hoger beroep van appellante niet slaagde. De Raad nam de overwegingen van de rechtbank over en concludeerde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer op 18 juni 2021.