ECLI:NL:CRVB:2021:1460

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 juni 2021
Publicatiedatum
21 juni 2021
Zaaknummer
19/4676 WLZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake procesbelang en proceskostenveroordeling in de Wet langdurige zorg

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 juni 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De appellante, een zorgverlener, had hoger beroep ingesteld tegen een besluit van het zorgkantoor DSW B.V. dat een persoonsgebonden budget (pgb) had ingetrokken. De gemachtigde van appellante verklaarde tijdens de zitting dat het procesbelang van appellante enkel lag in het verkrijgen van een proceskostenveroordeling. De Raad oordeelde echter dat het verkrijgen van een proceskostenveroordeling op zichzelf geen procesbelang is. Dit leidde tot de conclusie dat het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard moest worden. De Raad benadrukte dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

De zaak begon toen het zorgkantoor op 15 september 2017 het pgb van de budgethouder introk en het onverschuldigd betaalde bedrag terugvorderde. Appellante had hierop gereageerd, maar het zorgkantoor verklaarde het bezwaar van appellante tegen een verzoek om betaling niet-ontvankelijk. De rechtbank had het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep. De Raad concludeerde dat appellante geen procesbelang meer had bij een inhoudelijke beoordeling van de aangevallen uitspraak, aangezien het zorgkantoor de eerdere brief van appellante als bezwaarschrift had aangemerkt en dit bezwaar ongegrond was verklaard. De uitspraak van de Raad is openbaar uitgesproken op 15 juni 2021.

Uitspraak

19.4676 WLZ

Datum uitspraak: 15 juni 2021
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
3 oktober 2019, 18/4315 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[naam zorgverlener] te [vestigingsplaats] (appellante)
Zorgkantoor DSW B.V. (zorgkantoor)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. R. Kaya, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het zorgkantoor heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 mei 2021. Namens appellante is [naam] verschenen, bijgestaan door mr. Kaya. Het zorgkantoor heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J. van der Meer en J.W. Bijl.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Het zorgkantoor heeft aan [budgethouder] (budgethouder) op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) een persoonsgebonden budget (pgb) verleend. De budgethouder heeft met dit pgb Wlz-zorg ingekocht bij appellante. Het zorgkantoor heeft bij besluit van 15 september 2017 het verleende pgb ingetrokken en het onverschuldigd betaalde pgb van de budgethouder teruggevorderd.
1.2.
Appellante heeft bij brief van 7 november 2017 gereageerd op de onderzoeksbevindingen die hebben geleid tot het besluit van 15 september 2017.
1.3.
Het zorgkantoor heeft bij brief van 11 januari 2018 appellante verzocht een bedrag van € 77.720,14 te betalen.
1.4.
Het zorgkantoor heeft bij besluit van 20 juli 2018 (bestreden besluit) het bezwaar van appellante tegen de brief van 11 januari 2018 niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze brief geen besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft hiertoe, voor zover van belang, overwogen dat de brief van 11 januari 2018 niet kan worden aangemerkt als publiekrechtelijke rechtshandeling. Ten overvloede heeft de rechtbank appellante erop gewezen dat als zij van mening is dat haar brief van 7 november 2017 als bezwaarschrift gericht tegen het besluit van 15 september 2017 moet worden aangemerkt, zij dit bij het zorgkantoor kenbaar moet maken. Het zorgkantoor zal in dat geval nog een beslissing op dat bezwaar moeten nemen.
3.1.
Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Zij heeft betoogd dat ze door de handelwijze van het zorgkantoor geen bezwaar heeft kunnen maken tegen het besluit van 15 september 2017. Hierdoor kan zij de omstandigheden waarop dat besluit berust, niet bestrijden.
3.2.
Het zorgkantoor heeft naar aanleiding van de aangevallen uitspraak de brief van 7 november 2017 aangemerkt als een bezwaarschrift gericht tegen het besluit van 15 september 2017. Het zorgkantoor heeft bij besluit van 23 april 2020 dat bezwaar ongegrond verklaard. Als gevolg hiervan heeft het zorgkantoor zich in het verweerschrift op het standpunt gesteld dat appellante geen procesbelang meer heeft bij een inhoudelijke beoordeling van de aangevallen uitspraak. De stellingen van appellante over het besluit van 15 september 2017 zijn immers alsnog inhoudelijk beoordeeld.
4. De Raad ziet zich gesteld voor de vraag of appellante procesbelang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van de aangevallen uitspraak.
4.1.
Zoals eerder overwogen in de uitspraak van 29 januari 2008, ECLI:NL:CRVB:2008:BC3264 is pas sprake van (voldoende) procesbelang als het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift met het maken van bezwaar of het instellen van (hoger) beroep nastreeft, daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben.
4.2.
De gemachtigde van appellante heeft tijdens de zitting bij de Raad verklaard dat het procesbelang van appellante alleen nog is gelegen in het verkrijgen van een proceskostenveroordeling. De Raad is daarover van oordeel dat in het verkrijgen van een proceskostenveroordeling op zichzelf geen procesbelang is gelegen. Vergelijk de uitspraak van 3 augustus 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BN3885. Dit betekent dat het hoger beroep niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand als voorzitter en D.S. de Vries en D.A. Verburg als leden, in tegenwoordigheid van R.H. Koopman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 juni 2021.
(getekend) J. Brand
De griffier is verhinderd te ondertekenen.