Uitspraak
19.4676 WLZ
3 oktober 2019, 18/4315 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 juni 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De appellante, een zorgverlener, had hoger beroep ingesteld tegen een besluit van het zorgkantoor DSW B.V. dat een persoonsgebonden budget (pgb) had ingetrokken. De gemachtigde van appellante verklaarde tijdens de zitting dat het procesbelang van appellante enkel lag in het verkrijgen van een proceskostenveroordeling. De Raad oordeelde echter dat het verkrijgen van een proceskostenveroordeling op zichzelf geen procesbelang is. Dit leidde tot de conclusie dat het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard moest worden. De Raad benadrukte dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.
De zaak begon toen het zorgkantoor op 15 september 2017 het pgb van de budgethouder introk en het onverschuldigd betaalde bedrag terugvorderde. Appellante had hierop gereageerd, maar het zorgkantoor verklaarde het bezwaar van appellante tegen een verzoek om betaling niet-ontvankelijk. De rechtbank had het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep. De Raad concludeerde dat appellante geen procesbelang meer had bij een inhoudelijke beoordeling van de aangevallen uitspraak, aangezien het zorgkantoor de eerdere brief van appellante als bezwaarschrift had aangemerkt en dit bezwaar ongegrond was verklaard. De uitspraak van de Raad is openbaar uitgesproken op 15 juni 2021.