ECLI:NL:CRVB:2021:1420
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake intrekking en terugvordering bijstandsverlening op basis van onroerende zaak in het buitenland
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg, waarbij de intrekking en terugvordering van bijstandsverlening aan appellante werd bevestigd. Appellante ontving sinds 4 juli 2005 bijstand, maar er ontstond twijfel over haar recht op bijstand toen bleek dat zij voor de helft eigenaar was van een woning in Servië. De Sociale Recherche Maastricht voerde een onderzoek uit naar de rechtmatigheid van de bijstandsverlening, waarbij een taxateur de waarde van de woning vaststelde op € 49.056,- per 30 januari 2016 en € 53.962,- voor 2005. Appellante betwistte de waardebepaling en stelde dat de woning aanzienlijk minder waard was. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de taxatie door het IBF aan de vereisten voldeed en dat er onvoldoende bewijs was om de waarde van de woning in 2005 lager te stellen. De Raad concludeerde dat appellante niet aannemelijk had gemaakt dat zij recht had op aanvullende bijstand in de periode voor 30 januari 2016. De terugvordering van € 16.771,- werd als evenredig beschouwd, en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd.