ECLI:NL:CRVB:2021:142
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Bepaling van het WW-dagloon op basis van WAO-uitkering en herleving van WW-recht
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 januari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vaststelling van het WW-dagloon van appellant, dat was afgeleid van zijn WAO-dagloon. Appellant ontving sinds 13 oktober 2003 een WAO-uitkering en heeft in de periode van 1 mei 2011 tot 1 oktober 2013 gewerkt. Het Uwv heeft appellant per 1 oktober 2013 in aanmerking gebracht voor een WW-uitkering, waarbij het WW-dagloon op € 114,69 werd vastgesteld. Na een ziekmelding is de WW-uitkering per 1 oktober 2013 ten onrechte toegekend, waarna appellant bezwaar maakte tegen de hoogte van het WW-dagloon. Het Uwv beëindigde de ZW-uitkering van appellant per 21 juli 2015 en herzag de WAO-uitkering per 1 oktober 2017 naar een arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%. Op basis van artikel 8 van het Dagloonbesluit heeft het Uwv het WW-dagloon vastgesteld op € 86,29, wat appellant betwistte. De rechtbank verklaarde het beroep van appellant ongegrond, waarna hij in hoger beroep ging. De Raad oordeelde dat het Uwv het WW-dagloon terecht heeft afgeleid van het WAO-dagloon, en dat er geen ruimte was voor afwijkingen van artikel 8 van het Dagloonbesluit. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank, waarbij werd vastgesteld dat het recht op WW-uitkering per 2 oktober 2017 geen herleving was van een eerder recht, maar een nieuw recht.