ECLI:NL:CRVB:2021:1396
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering en geschiktheid voor eigen werk na psychische klachten
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 juni 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de ZW-uitkering van appellant. Appellant, die sinds 16 december 2015 via een uitzendbureau werkzaam was, meldde zich op 14 december 2016 ziek met psychische klachten. De verzekeringsarts heeft appellant per 27 februari 2017 geschikt geacht voor zijn laatst verrichte arbeid, waarna het Uwv besloot dat appellant geen recht meer had op een ZW-uitkering. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. De rechtbank Oost-Brabant bevestigde deze beslissing, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.
De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de verzekeringsarts voldoende rekening had gehouden met de beperkingen van appellant. De Raad concludeerde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen reden was om te twijfelen aan de geschiktheid van appellant voor zijn eigen werk. Appellant had in hoger beroep geen nieuwe medische informatie overgelegd die de eerdere conclusies zou kunnen ondermijnen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde.
De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldig medisch onderzoek en de noodzaak voor appellanten om nieuwe relevante informatie aan te leveren in hoger beroep. De Raad concludeerde dat de eerdere oordelen van de verzekeringsartsen en de rechtbank juist waren en dat appellant geschikt was voor zijn eigen werk, ondanks zijn psychische klachten.