ECLI:NL:CRVB:2021:1391

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 juni 2021
Publicatiedatum
11 juni 2021
Zaaknummer
19/3503 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bijzondere bijstand voor kosten van rechtsbijstand in verblijfsprocedures

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 juni 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, die bijstand ontving op basis van de Participatiewet (PW), had een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor griffierechten en eigen bijdrage voor gefinancierde rechtshulp in verband met de verblijfsprocedures van zijn partner, die geen rechtmatig verblijf had in Nederland. De aanvraag werd afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, omdat de kosten niet als kosten van het bestaan van de appellant zelf konden worden aangemerkt. De Raad oordeelde dat de griffierechten en eigen bijdrage niet ten behoeve van de appellant zelf waren gemaakt, en dat de appellant niet had aangetoond dat hij in een financieel uitzichtloze situatie verkeerde. De Raad bevestigde de beslissing van de rechtbank, die het beroep tegen de bestreden besluiten ongegrond had verklaard. De Raad benadrukte dat bijzondere bijstand alleen kan worden verleend als er sprake is van noodzakelijke kosten die niet uit de bijstandsnorm kunnen worden voldaan, en dat de appellant niet had aangetoond dat er sprake was van zeer bijzondere omstandigheden die een verhoging van de bijstand rechtvaardigden.

Uitspraak

19.3503 PW, 19/3504 PW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 1 juli 2019, 19/97 en 19/99 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
Datum uitspraak: 8 juni 2021
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. W. Albers, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Met toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een onderzoek ter zitting achterwege gebleven, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontving ten tijde van belang bijstand ingevolge de Participatiewet (PW) naar de norm voor een alleenstaande, wat neerkomt op 70% van de bijstandsnorm
voor gehuwden (gehuwdennorm). Appellant heeft een partner (X) die geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland. X heeft van 9 februari 2015 tot en met 23 november 2015 op het uitkeringsadres van appellant ingeschreven gestaan. Vanaf 28 juni 2018 staat X opnieuw ingeschreven op het uitkeringsadres van appellant. Teneinde een verblijfsvergunning te krijgen en uitzetting uit Nederland te voorkomen, voert X de daartoe noodzakelijke procedures.
1.2.
Appellant heeft op 23 juli 2018 in verband met de verblijfsrechtelijke procedures van X een aanvraag ingediend om bijzondere bijstand voor de kosten van griffierechten en de eigen bijdrage voor gefinancierde rechtshulp tot een bedrag van in totaal € 1874,21.
1.3.
Bij besluit van 26 juli 2018, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 21 december 2018, (bestreden besluit 1), heeft het college de aanvraag afgewezen. Het college heeft, voor zover hier van belang, aan de besluitvorming ten grondslag gelegd dat het niet gaat om kosten die ten behoeve van appellant zelf zijn gemaakt.
1.4.
Appellant heeft op 2 juli 2018 een aanvraag ingediend om zijn uitkeringsnorm te verhogen naar de gehuwdennorm omdat hij een gezamenlijke huishouding voert met X.
1.5.
Bij besluit van 5 september 2018, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 21 december 2018, (bestreden besluit 2), heeft het college de aanvraag afgewezen. Aan de besluitvorming heeft het college ten grondslag gelegd dat de uitkeringsnorm van appellant niet gewijzigd kan worden naar de gehuwdennorm omdat X op grond van haar verblijfsstatus geen recht op bijstand heeft. Vanwege toepassing van de kostendelersnorm zou de bijstand van appellant verlaagd moeten worden naar 50% van de gehuwdennorm. Op grond van bijzondere omstandigheden en omdat appellant zorg nodig heeft, wordt de bijstand van appellant echter niet verlaagd en wordt deze ongewijzigd voortgezet naar de norm voor een alleenstaande. Het college ziet geen aanleiding om de bijstand nog verder te verhogen naar de gehuwdennorm.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Bestreden besluit 1
4.1.
In artikel 35, eerste lid, van de PW is bepaald dat, onverminderd paragraaf 2.2, de alleenstaande of het gezin recht heeft op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij
artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, niet van toepassing zijn.
4.2.
De Raad stelt vast dat de griffierechten en eigen bijdrage voor gefinancierde rechtshulp waarvoor appellant bijzondere bijstand heeft gevraagd, betrekking hebben op gerechtelijke procedures ter voorkoming van uitzetting van X en ter verkrijging van een verblijfsvergunning voor haar. Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 28 februari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV7183) kunnen deze kosten niet worden aangemerkt als kosten van het bestaan van appellant zelf, zodat reeds hierom aan appellant niet met toepassing van artikel 35, eerste lid, van de PW bijzondere bijstand in deze kosten kan worden verleend. De stelling van appellant dat X recht heeft op bijzondere bijstand voor de kosten van rechtsbijstand omdat een reële kans bestaat dat X in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning doet, wat hier ook van zij, aan het voorgaande niet af. De aanvraag is ingediend door appellant en niet door X.
Bestreden besluit 2
4.3.
Op grond van artikel 18, eerste lid, van de PW stemt het college de bijstand en de daaraan verbonden verplichtingen af op de omstandigheden, de mogelijkheden en de middelen van de belanghebbende. Voor een dergelijke individuele afstemming in de vorm van een verlaging dan wel een verhoging van de bijstand is slechts plaats in zeer bijzondere situaties. Dit is vaste rechtspraak (uitspraak van 28 juli 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:2492). Het is aan degene die deze afstemming wenst om aannemelijk te maken dat zich een zeer bijzondere situatie voordoet als hiervoor bedoeld.
4.4.
Het college heeft in de besluitvorming rekening gehouden met de bijzondere omstandigheden waarin appellant verkeert en de zorg die hij nodig heeft. De bijstand is als gevolg daarvan niet verlaagd maar ongewijzigd voortgezet naar de norm voor een alleenstaande. De stelling van appellant dat het college de bijstand nog verder had moeten afstemmen en verhogen naar de gehuwdennorm wordt niet gevolgd. Appellant heeft de financieel uitzichtloze situatie die voor hem dreigt te ontstaan niet met controleerbare gegevens aannemelijk gemaakt.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep van appellant niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moeten worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham, in tegenwoordigheid van
R.B.E. van Nimwegen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 juni 2021.
(getekend) A.B.J. van der Ham
(getekend) R.B.E. van Nimwegen