ECLI:NL:CRVB:2021:1376

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 juni 2021
Publicatiedatum
11 juni 2021
Zaaknummer
18/6445 PW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen verlaging bijstandsuitkering wegens niet nakomen afspraken werkervaringsplaats

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Venray, waarbij zijn bijstandsuitkering met 100% werd verlaagd gedurende een maand, vanwege het niet nakomen van afspraken met betrekking tot een werkervaringsplaats. De Centrale Raad van Beroep heeft op 1 juni 2021 uitspraak gedaan. Appellant had een werkervaringsplaats aangeboden gekregen, maar is meerdere keren niet komen opdagen en heeft zijn werkcoach en de werkgever niet op de hoogte gesteld van zijn afwezigheid. Het college heeft op basis van deze gedragingen besloten om een maatregel op te leggen, conform de Participatiewet (PW).

De rechtbank Roermond had het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep ging. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat appellant niet aannemelijk had gemaakt dat hij niet in staat was om zijn verplichtingen na te komen. De Raad concludeerde dat het college in redelijkheid kon vaststellen dat er geen dringende redenen waren om de maatregel te matigen. Appellant had aangevoerd dat zijn gedragingen hem in verminderde mate konden worden verweten, maar deze beroepsgrond werd verworpen.

De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en wees het verzoek om schadevergoeding af, evenals de proceskosten. De beslissing werd openbaar uitgesproken en is gebaseerd op de overwegingen die in het proces-verbaal zijn vastgelegd.

Uitspraak

18.6445 PW-PV

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 16 november 2018, 18/1207 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Venray (college)
Datum uitspraak: 1 juni 2021
Zitting hebben: F. Hoogendijk, voorzitter en G.M.G. Hink en E.C.G. Okhuizen, leden
Griffier: L.R. Kokhuis
De zitting heeft plaatsgevonden via videobellen. Namens appellant is mr. R. Akkaya, advocaat, verschenen, die heeft meegedeeld dat het hoger beroep namens [naam] als ingetrokken moet worden beschouwd. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. N. Scholte.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;
  • wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
1. Het gaat hier om een verlaging met 100% van de bijstand van appellant, bij wijze van maatregel, gedurende een maand met ingang van 1 december 2017. In het besluit op bezwaar heeft het college daaraan ten grondslag gelegd dat aan appellant een voorziening gericht op arbeidsinschakeling was aangeboden in de vorm van een werkervaringsplaats bij [werkgever] (werkgever) en dat appellant de daarover gemaakte afspraken niet is nagekomen. Zo is appellant meerdere keren niet komen opdagen op het werk en heeft hij zijn werkcoach en de werkgever daarvan niet steeds op de hoogte gesteld. Appellant is daarmee de verplichting als bedoeld artikel 18, vierde lid, aanhef en onder h, van de Participatiewet (PW) niet nagekomen, zodat het college op grond van het vijfde lid verplicht is een maatregel op te leggen in overeenstemming met artikel 8, eerste lid, van de Verordening maatregelen en handhaving Participatiewet, IOAW en IOAZ.
2. Bij de aangevallen uitspraak, voor zover hier van belang, heeft de rechtbank het beroep van appellant ongegrond verklaard. Appellant heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.
3. Niet in geschil is dat appellant op meerdere dagen zonder bericht niet is verschenen op de werkervaringsplaats en daarmee de gemaakte afspraken niet is nagekomen. Ook is niet in geschil dat hem dit te verwijten valt en dat hij daarmee de verplichting gebruik te maken van door het college aangeboden voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 18, vierde lid, onder h van de PW, niet is nagekomen. Tussen partijen is uitsluitend in geschil of het college de maatregel met toepassing van artikel 18, tiende lid, van de PW had moeten afstemmen op de omstandigheden van appellant.
4. Appellant voert aan dat de gedraging hem in verminderde mate valt te verwijten en dat deze omstandigheid moet leiden tot matiging van de maatregel wegens dringende redenen als bedoeld in artikel 18, tiende lid, van de PW. Hij heeft namelijk zijn best gedaan om de verplichting wel na te komen. Hij heeft de werkgever en de gemeente zoveel mogelijk geïnformeerd over zijn medische situatie en heeft, ondanks zijn beperkingen, zo goed mogelijk aan zijn verplichtingen proberen te voldoen. Deze beroepsgrond slaagt niet.
5. Het college – dat beoordelingsvrijheid heeft bij de vraag of, gelet op bijzondere omstandigheden, dringende redenen om de maatregel af te stemmen zich voordoen – heeft in redelijkheid kunnen concluderen dat geen dringende redenen aanwezig waren om de maatregel te matigen. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij niet in staat was om zijn verplichtingen volledig na te komen. Alleen al daarom kan niet worden geconcludeerd dat de gedraging appellant in verminderde mate is te verwijten. Het college is bij de toepassing van artikel 18, tiende lid, van de PW de grenzen van een redelijke wetsuitleg dan ook niet te buiten gegaan.
6. Het hoger beroep slaagt dus niet. Dit brengt mee dat voor een veroordeling tot vergoeding van schade in de vorm van wettelijke rente geen grond aanwezig is.
7. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier De voorzitter
(getekend) L.R. Kokhuis (getekend) F. Hoogendijk