ECLI:NL:CRVB:2021:1371

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 juni 2021
Publicatiedatum
10 juni 2021
Zaaknummer
19/1755 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van Wajong-uitkering in verband met hennepkwekerij en schending inlichtingenverplichting

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 juni 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de besluiten van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) met betrekking tot de Wajong-uitkering van appellante. Appellante ontving sinds 13 mei 2015 een Wajong-uitkering, maar het Uwv heeft deze herzien en teruggevorderd op basis van de veronderstelling dat zij betrokken was bij een hennepkwekerij. Op 23 november 2016 werd in de woning van appellante een hennepkwekerij met 109 planten aangetroffen. Het Uwv stelde dat appellante in de periode van 3 augustus 2016 tot en met 22 november 2016 een wederrechtelijk verkregen voordeel had genoten van € 12.978,- door een eerdere oogst. Appellante heeft echter betwist dat er sprake was van een eerdere oogst en heeft aangevoerd dat het Uwv niet voldoende bewijs heeft geleverd voor deze claim.

De Raad oordeelde dat het Uwv niet aannemelijk heeft gemaakt dat er in de genoemde periode sprake was van een eerdere hennepkweek en oogst. De enkele verwijzing naar indicatoren in het politierapport was onvoldoende om de eerdere oogst te onderbouwen. De Raad concludeerde dat de grondslag voor de herziening en terugvordering van de Wajong-uitkering vervalt, omdat het Uwv niet kon aantonen dat appellante wederrechtelijk voordeel had genoten. De rechtbank had dit niet onderkend, en daarom werd de aangevallen uitspraak vernietigd. De Raad herroept de besluiten van het Uwv en veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante, die in totaal € 2.670,- bedragen.

Uitspraak

19 1755 WAJONG, 19/1756 WAJONG

Datum uitspraak: 2 juni 2021
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 8 maart 2019, 18/1130 en 18/1131 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. L.J.L.M. Dacier, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 april 2021. Namens appellante is via videobellen verschenen mr. L.M.E. Embregts, advocaat en kantoorgenoot van mr. Dacier. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.J.H.H. Fuchs.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante ontvangt sinds 13 mei 2015 een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong).
1.2.
Op 23 november 2016 heeft de politie Eenheid Limburg in de kelder van de woning van appellante een in werking zijnde hennepkwekerij met 109 hennepplanten van ongeveer 4 weken oud aangetroffen. Appellante is op 29 november 2019 door de politie verhoord. Van het aantreffen van de hennepkwekerij en van het verhoor is proces-verbaal opgemaakt. Verder heeft de politie op 24 november 2016 een rapport ‘berekening wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij’ opgemaakt. Het wederrechtelijk verkregen voordeel is daarin vastgesteld op € 13.158,90, uitgaande van een ontnemingsperiode van 1 augustus 2016 tot 23 november 2016 en één eerdere oogst.
1.3.
Het Uwv heeft vervolgens onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan appellante betaalde Wajong-uitkering en daarbij onder meer de in 1.2 genoemde informatie van de politie betrokken. Appellante is op 18 oktober 2017 door themaonderzoekers van het Uwv verhoord. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in een onderzoeksrapport van 17 november 2017.
1.4.
Op basis van de uitkomsten van het onderzoek heeft het Uwv de volgende besluiten genomen.
1.4.1.
Bij besluit van 8 februari 2018 (besluit 1) heeft het Uwv te kennen gegeven dat uit onderzoek is gebleken dat appellante in de periode van 3 augustus 2016 tot en met 22 november 2016 betrokken is geweest bij een hennepkwekerij, waarbij een wederrechtelijk verkregen voordeel van € 12.978,- is vastgesteld. Dat is € 162,23 bruto per dag. De grondslag van de Wajong-uitkering van appelante bedraagt € 70,68 per dag. Appellante heeft niet gemeld dat zij inkomsten heeft gehad. In de periode van 3 augustus 2016 tot en met 22 november 2016 heeft appellante hierdoor een bedrag van € 4.533,07 (bruto) te veel aan uitkering ontvangen. Dit bedrag moet appellante aan het Uwv terugbetalen.
1.4.2.
Bij besluit van 15 februari 2018 (besluit 2) heeft het Uwv het bedrag van € 4.533,07 aan te veel ontvangen Wajong-uitkering van appellante ingevorderd.
1.5.
Bij besluiten van 13 april 2018 (bestreden besluit 1) en 16 april 2018 (bestreden besluit 2) heeft het Uwv de bezwaren van appellante tegen besluiten 1 en 2 ongegrond verklaard.
1.6.
Bij strafbeschikking van 12 juni 2018 heeft de officier van justitie aan appellante een werkstraf van 50 uren opgelegd ter zake van medeplichtigheid aan opzettelijk bereiden, bewerken etc. van middelen op lijst II van de Opiumwet, gepleegd in de periode van 1 oktober 2016 tot en met 23 november 2016. Appellante heeft hiertegen geen verzet ingesteld. De officier van justitie heeft geen ontnemingsvordering ingesteld.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de beroepen van appellante tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard. De rechtbank heeft hiertoe – samengevat – het volgende overwogen. Niet in geschil is dat op 23 november 2016 in de woning van appellante een hennepkwekerij met 109 planten is aangetroffen en dat appellante hiervan geen melding heeft gemaakt. Gelet hierop heeft appellante de op haar rustende inlichtingenverplichting geschonden. Het Uwv heeft aannemelijk gemaakt dat sprake is geweest van één eerdere oogst op grond waarvan de aanvang van de hennepkwekerij is vastgesteld op 1 augustus 2016. Appellante heeft niet aangetoond dat de hennepkwekerij later is gestart. De omstandigheden dat het Openbaar Ministerie is uitgegaan van een begindatum van 1 oktober 2016, dat appellante een strafbeschikking heeft ontvangen en dat geen ontnemingsvordering is ingesteld, leiden niet tot een ander oordeel. Het Uwv heeft terecht de uitbetaling van de Wajong-uitkering met toepassing van artikel 3:48 van de Wajong over de periode van 3 augustus 2016 tot en met 22 november 2016 herzien en op nihil vastgesteld. Ook heeft het Uwv terecht vastgesteld dat de over deze periode uitbetaalde Wajong-uitkering onverschuldigd is betaald. Het Uwv is verplicht de onverschuldigd betaalde uitkering terug te vorderen. Van dringende redenen om van terugvordering af te zien is niet gebleken.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep, zoals toegelicht ter zitting, het volgende aangevoerd. Het Uwv is ten onrechte uitgegaan van één eerdere oogst en van een startdatum van de hennepkwekerij van 1 augustus 2016. De aangetroffen hennepkwekerij was pas vier weken oud en appellante heeft zowel tijdens het politieverhoor als tegenover de onderzoekers van het Uwv verklaard dat zij de persoon die de kwekerij heeft opgezet pas in september/oktober 2016 heeft ontmoet. Appellante heeft verder verklaard dat zij € 1.000,- voor het opzetten van de hennepkwekerij zou ontvangen, maar dat ze dat bedrag nooit heeft gehad omdat er geen oogst is geweest. Het Openbaar Ministerie is in de strafbeschikking uitgegaan van de periode van 1 oktober 2016 tot en met 23 november 2016 en heeft geen ontnemingsvordering ingesteld. Het Uwv is bij de berekening van de terugvordering ten onrechte uitgegaan van de door de politie vastgestelde ontnemingsperiode en het berekende wederrechtelijk verkregen voordeel. De terugvordering raakt appellante onevenredig.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.1.
Op grond van artikel 3:74, eerste lid, van de Wajong is de jonggehandicapte verplicht aan het Uwv, op zijn verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling te doen van alle feiten of omstandigheden, waarvan het hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op uitkering, de hoogte van de uitkering, het geldend maken van het recht op uitkering of op het bedrag van de uitkering, dat wordt betaald.
4.1.2.
Artikel 3:48 van de Wajong bevat een regeling voor het geval een jonggehandicapte inkomen geniet door arbeid te gaan verrichten en bepaalt onder meer dat die inkomsten worden verrekend met de uitkering en dat de uitkering in zoverre niet wordt betaald.
4.1.3.
Op grond van artikel 3:56, eerste lid, van de Wajong wordt de uitkering die onverschuldigd is betaald, door het Uwv teruggevorderd. Op grond van het zesde lid kan indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn het Uwv besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
4.2.
Een besluit tot herziening en terugvordering van een uitkering is een belastend besluit waarbij het aan het Uwv is om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren. Dat betekent dat de last om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor herziening en terugvordering is voldaan in beginsel op het Uwv rust (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 8 augustus 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2708).
4.3.
Niet in geschil is dat op 23 november 2016 in de kelder van de woning van appellante een hennepkwekerij met 109 planten van ongeveer vier weken oud is aangetroffen. Evenmin is in hoger beroep nog in geschil dat appellante, door bij het Uwv geen melding te maken van inkomsten in verband met deze hennepkwekerij, de op haar rustende inlichtingenverplichting als bedoeld in artikel 3:74, eerste lid, van de Wajong heeft geschonden. Partijen zijn verdeeld over de vraag of appellante uit deze hennepkwekerij inkomsten heeft genoten. In dat kader is van belang de vraag, gelet op 4.2, of het Uwv aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is geweest van één eerdere oogst in de periode van 3 augustus 2016 tot en met 22 november 2016.
4.4.
In dit geval heeft het Uwv niet aannemelijk gemaakt dat in de periode van 3 augustus 2016 tot en met 22 november 2016 sprake is geweest van een eerdere hennepkweek en oogst. Het Uwv heeft zich in het bestreden besluit gebaseerd op het politierapport ‘berekening wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij’ van 24 november 2016. In dit rapport zijn op pagina 3 de volgende indicatoren vermeld, op basis waarvan één eerdere oogst is aangenomen:
  • verdroogde resten van hennepplanten op de vloer van de hennepkwekerij;
  • stof op de kappen van de armaturen van de assimilatielampen;
  • knipschaartjes met hennepresten op de vloer van de hennepkwekerij;
  • trays waarin normaliter hennepstekken in steenwol worden geplaatst voor de wortelgroei en het vervoer hiervan.
De enkele verwijzing naar deze vier indicatoren is onvoldoende voor het oordeel dat sprake is geweest van één eerdere oogst. Onduidelijk is gebleven welke resten van hennepplanten zijn aangetroffen (alleen bladeren of ook toppen en/of wortelresten) en in welke hoeveelheid, en welke resten van hennepplanten op de knipschaartjes zijn aangetroffen. De foto’s waarnaar in het politierapport wordt verwezen, zijn niet opgenomen in het dossier van het Uwv. Ook het aantreffen van lege trays geeft onvoldoende aanwijzing voor een eerdere oogst, te meer nu bij de ontmanteling een staande oogst is aangetroffen. Het Uwv heeft dan ook niet inzichtelijk gemaakt op welke wijze genoemde indicatoren wijzen op een eerdere oogst en niet afkomstig zijn van de aangetroffen hennepplanten van vier weken. Verder is nog van belang dat in het politierapport van 24 november 2016 geen melding is gemaakt van andere veelvoorkomende indicatoren zoals vervuild filterdoek van koolstoffilters, kalkafzetting of wortelresten.
4.5.
Ook de gegevens van netbeheerder Enexis en waterbedrijf WML, waarnaar in het Uwvonderzoeksrapport van 17 november 2017 is verwezen, bieden voldoende aanknopingspunten voor een eerdere kweekperiode en oogst. De netbeheerder en het waterbedrijf hebben een berekening gemaakt van het verbruik van elektriciteit en water voor de aangetroffen teelt en voor één eerdere teelt. De onderliggende bevindingen op basis waarvan deze berekeningen zijn gemaakt, ontbreken in het dossier.
4.6.
Uit 4.4 en 4.5 volgt dat het Uwv niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is geweest van een eerdere oogst en een met die eerdere oogst samenhangend wederrechtelijk verkregen voordeel. Dat betekent dat de grondslag voor de herziening en terugvordering van de Wajonguitkering in verband met inkomen over de periode van 3 augustus 2016 tot en met 22 november 2016 vervalt, omdat alleen het wederrechtelijk verkregen voordeel uit een gestelde eerdere oogst hieraan ten grondslag is gelegd. De rechtbank heeft dit niet onderkend. Dat betekent dat het hoger beroep slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad de beroepen gegrond verklaren en de bestreden besluiten wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vernietigen. Gelet op het tijdsverloop valt niet te verwachten dat het Uwv nader onderzoek kan doen naar vermeende inkomsten van appellante in verband met de in haar woning aangetroffen hennepkwekerij. Daarom zal de Raad zelf in de zaak voorzien en de besluiten van 8 februari 2018 en 15 februari 2018 herroepen.
5. Aanleiding bestaat om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante. Deze kosten worden begroot op € 534,- in bezwaar, € 1.068,- in beroep en € 1.068,- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand, in totaal € 2.670,-.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart de beroepen tegen de besluiten van 13 april 2018 en 16 april 2018 gegrond en vernietigt deze besluiten;
  • herroept de besluiten van 8 februari 2018 en 15 februari 2018 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde besluiten van 13 april 2018 en 16 april 2018;
  • veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante tot een bedrag van in totaal € 2.670,-;
  • bepaalt dat het Uwv aan appellante het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 174,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door M.E. Fortuin als voorzitter en M. Schoneveld en F.M. Rijnbeek als leden, in tegenwoordigheid van H. Spaargaren als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 juni 2021.
(getekend) M.E. Fortuin
(getekend) H. Spaargaren