In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 mei 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De zaak betreft een loonsanctie opgelegd aan appellante, een werkgever, door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) vanwege onvoldoende re-integratie-inspanningen van een werkneemster die uitgevallen was door psychische en lichamelijke klachten. De werkneemster was werkzaam als verpleegkundige en had na een traumatische ervaring psychologische begeleiding ontvangen. De Raad oordeelde dat het besluit van het Uwv tot het opleggen van de loonsanctie niet op een deugdelijke motivering berustte. De Raad concludeerde dat de bedrijfsarts de werkneemster niet adequaat had begeleid en dat er onvoldoende bewijs was dat met een andere behandeling de re-integratie beter had kunnen verlopen. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en het besluit van het Uwv, en herstelde de situatie door het besluit van 24 mei 2017 te herroepen. De Raad oordeelde dat het bepaalde van artikel 25, elfde lid van de Wet WIA eraan in de weg staat dat opnieuw een loonsanctie kan worden opgelegd. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante, die in totaal € 809,- bedragen.