ECLI:NL:CRVB:2021:1355

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 juni 2021
Publicatiedatum
8 juni 2021
Zaaknummer
20/922 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag plaatsing op functie Medewerker salarisschaal 6 op basis van RAAF

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 juni 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Gelderland. De appellanten, bestaande uit vier ambtenaren, hadden een aanvraag ingediend om op basis van de Regeling aanvraag plaatsing op een andere dan de ambtenaar opgedragen functie (RAAF) te worden geplaatst in de functie van medewerker, salarisschaal 6. De korpschef van politie had deze aanvraag afgewezen, omdat de feitelijke werkzaamheden van de appellanten niet voldeden aan de niveaubepalende elementen van de functie Medewerker. De Raad heeft de korpschef in zijn standpunt gevolgd en geoordeeld dat de appellanten niet aannemelijk hebben gemaakt dat hun werkzaamheden wezenlijk afwijken van de functie van Assistent, waarvoor zij eerder waren aangesteld. De Raad heeft daarbij verwezen naar eerdere uitspraken en het wettelijk kader, en geconcludeerd dat de appellanten niet in overwegende mate voldeden aan de vereisten voor de functie Medewerker. De rechtbank had de beroepen tegen de afwijzing van de korpschef terecht ongegrond verklaard, en de Raad heeft de aangevallen uitspraak bevestigd. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

20.922 AW, 20/923 AW, 20/924 AW, 20/925 AW

Datum uitspraak: 3 juni 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 23 januari 2020, 19/3784, 19/3785, 19/3786, 19/3788 AW (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante 1] te [woonplaats 1] en drie anderen zoals vermeld op de bij deze uitspraak behorende lijst (appellanten)
de korpschef van politie (korpschef)
PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. D.C. Coppens, advocaat, hoger beroepen ingesteld.
De korpschef heeft verweerschriften ingediend.
Appellanten hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 april 2021. Appellanten 1, 2 en 3 zijn verschenen, bijgestaan door mr. Coppens. Appellante 4 heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Coppens. De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. N.J. Mathura, mr. P.J.C. Garrels en R.M.M. Paulssen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Voor het wettelijk kader en de regelgeving verwijst de Raad naar zijn uitspraken van 10 december 2020, (ECLI:NL:CRVB:2020:3156, ECLI:NL:CRVB:2020:3157 en ECLI:NL:CRVB:2020:3534).
1.2.
Bij besluiten van 10 juni 2016 heeft de korpschef appellanten met ingang van 1 juli 2016
geplaatst in de functie van Assistent [afdeling] B, gewaardeerd in salarisschaal 5. Zij zijn werkzaam bij het [onderdeel] van het Team [team] .
1.3.
In juli 2017 hebben appellanten een aanvraag ingediend om op grond van de Regeling aanvraag plaatsing op een andere dan de ambtenaar opgedragen functie (RAAF) te worden geplaatst in de functie van medewerker [afdeling], salarisschaal 6.
1.4.
Bij besluiten van 27 augustus 2018, na bezwaar gehandhaafd bij besluiten van 7 juni 2019 (bestreden besluiten), heeft de korpschef de aanvragen van appellanten afgewezen. De korpschef heeft zich, kort samengevat, op het standpunt gesteld dat de feitelijk opgedragen werkzaamheden van appellanten niet in overwegende mate voldoen aan de niveaubepalende elementen van de functie van medewerker [afdeling].
1.5.
Appellanten zijn naar aanleiding van een sollicitatie met ingang van 8 september 2018 geplaatst in de functie van medewerker [afdeling].
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de beroepen tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep hebben appellanten zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat in het geval van appellanten is voldaan aan de voorwaarden die zijn beschreven in artikel 3, eerste lid, aanhef en onderdelen a, b, en d, van de RAAF. Partijen zijn (ook) in hoger beroep verdeeld over het antwoord op de vraag of de feitelijke werkzaamheden van appellanten wezenlijk afwijken van de functie van Assistent [afdeling] B, zoals bedoeld in artikel 3, eerste lid, aanhef en onder c, van de RAAF. Het geschil spitst zich daarbij toe op de vraag of de feitelijke werkzaamheden in overwegende mate voldoen aan de niveaubepalende elementen van de functie van Medewerker [afdeling].
4.2.
Zoals de Raad in zijn uitspraak van 10 december 2020 (ECLI:NL:CRVB:2020:3534) heeft overwogen is, anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, bij de beantwoording van de vraag of de ambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat zijn feitelijke werkzaamheden wezenlijk afwijken van de voor hem geldende functiebeschrijving een slechts terughoudende toetsing niet op haar plaats nu die beantwoording zich moet richten op de vaststelling van de feiten.
4.3.
Appellanten hebben in hun aanvraag toegelicht dat zij betrokken zijn geweest bij het ontwikkelen van het inrichtingsplan van het OCP en dat zij in hun functie samen een eenduidige manier van werken hebben ontwikkeld waarmee zij, in afstemming met de Operationeel Coördinator, Officier van Dienst, werkvoorbereider en screener, de dagelijkse aansturing en continuïteit van het OCP waarborgen. Hierbij hebben zij een uitvoerige beschrijving gegeven van de werkzaamheden die zij in het jaar voorafgaand aan hun aanvraag hebben verricht. Deze bestonden, kort samengevat, uit administratieve ondersteuning van het OCP, zoals het vullen van roosters, uitzetten van meldingen vanuit de servicemodule en agendabeheer. Verder boden zij ondersteuning aan de werkvoorbereider/screener in het kader van de opsporing, zoals het opnemen van aangiftes, horen van getuigen, het aanvragen van BOB-middelen en het bewaken van de termijnen, het uitluisteren van tapgesprekken en diverse werkzaamheden bij zoekingen.
4.4.
Appellanten hebben aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte tot het oordeel is gekomen dat zij onvoldoende aannemelijk hebben gemaakt dat zij in de uitvoering van de dagelijkse werkzaamheden in overwegende mate hebben voldaan aan de niveaubepalende elementen van de functie Medewerker [afdeling]. Zij hebben benadrukt dat zich in de aard van de werkzaamheden geen enkele verandering heeft voorgedaan sinds zij na een sollicitatie zijn aangesteld in die functie. Verder hebben zij gewezen op een formatieoverzicht waaruit blijkt dat in veel teams in diverse districten niet is voorzien in formatieruimte voor generalisten of hogere functies in het vakgebied [afdeling], maar wel voor medewerkers [afdeling]. Volgens appellanten kan de korpschef daarom niet vasthouden aan zijn stelling dat aan het niveaubepalende element “begeleiding door en overdracht aan een generalist” alleen kan worden voldaan als wordt overgedragen aan een generalist binnen het vakgebied [afdeling].
4.5.
De korpschef heeft ter zitting van de Raad gemotiveerd toegelicht dat in het kader van het LFNP is gematcht op schaal. Dit heeft tot gevolg gehad dat medewerkers zoals appellanten, die een functie met schaal 5 hadden en in meer of mindere mate ook werkzaamheden buiten het vakgebied [afdeling] verrichtten, uiteindelijk zijn geplaatst in de functie van Assistent [afdeling] B. Een functie met schaal 5 ontbrak in andere vakgebieden en bij het inrichten van de organisatie is de functie van Assistent [afdeling] B als meest passend beoordeeld. Dit verklaart mede waarom in veel teams geen generalisten [afdeling] in de formatie zijn opgenomen. De korpschef heeft ter zitting erkend dat dit laatste het lastig maakt om aannemelijk te maken dat in overwegende mate aan de niveaubepalende elementen van de functie Medewerker [afdeling] wordt voldaan. Hoe voorstelbaar het op zichzelf beschouwd ook is dat een en ander bij appellanten tot enig onbegrip heeft geleid, de bedoelde organisatorische keuzes maken, ook naar het oordeel van de Raad, nog niet dat sprake is van een situatie waarin het onderscheid tussen de functies Assistent [afdeling] B en Medewerker [afdeling] feitelijk niet meer bestaat. De korpschef heeft in de gedingstukken en ter zitting gemotiveerd toegelicht dat dit onderscheid er wel degelijk is en dat indicatief is dat de medewerker [afdeling] de werkzaamheden over de volle breedte van dat vakgebied verricht en binnen dat bewuste vakgebied kan terugvallen op een generalist.
4.6.
De Raad kan de korpschef volgen in zijn conclusie dat de feitelijke werkzaamheden van appellanten niet voldoen aan de niveaubepalende elementen van de functie Medewerker [afdeling]. Zoals de Raad heeft overwogen in zijn uitspraak van 10 december 2020 (ECLI:NL:CRVB:2020:3534) maakt de omstandigheid dat werkzaamheden zijn verricht die het vakgebied [afdeling] te buiten zijn gegaan, niet dat is voldaan aan de niveaubepalende elementen van de functie waarop het RAAF-verzoek betrekking heeft, te weten de functie Medewerker [afdeling]. Uit de beschrijving die appellanten van hun werkzaamheden hebben gegeven blijkt niet dat deze binnen het betrokken vakgebied, dat wil zeggen het vakgebied [afdeling], het niveau van hun functie overstijgen, in de zin dat appellanten over de volle breedte en los van nauwgezette richtlijnen en gestandaardiseerde werkwijzen binnen dat vakgebied werkzaam zijn geweest, waarbij begeleiding door en overdracht aan ten minste een Generalist [afdeling] heeft kunnen plaatsvinden. Voor zover de door appellanten beschreven werkzaamheden binnen het vakgebied vallen, worden deze volgens gestandaardiseerde werkwijzen en nauwgezette richtlijnen verricht en worden deze afgerond zonder dat aanwijzing door of overdracht aan een Generalist [afdeling] nodig is. De mate van zelfstandigheid waarmee appellanten hun werkzaamheden verrichtten, is binnen de beschrijving van de gevraagde functie op zichzelf beschouwd niet discriminerend. Die zelfstandigheid komt ook voor in de eigen functie van Assistent [afdeling] B.
4.7.
Uit wat in 4.5 en 4.6 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend, in tegenwoordigheid van M. Buur als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 juni 2021.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) M. Buur
Lijst van appellanten en procedurenummers
1.
[appellante 1] te [woonplaats 1] 20/922 AW
2. [appellant] te [woonplaats 2] 20/923 AW
3. [appellante 2] te [woonplaats 3] 20/924 AW
4. [appellante 3] te [woonplaats 3] 20/925 AW