ECLI:NL:CRVB:2021:1353
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag plaatsing in functie van medewerker op basis van RAAF
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 juni 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. Appellante, een ambtenaar, had een aanvraag ingediend om op basis van de Regeling aanvraag plaatsing op een andere dan de ambtenaar opgedragen functie (RAAF) te worden geplaatst in de functie van medewerker, salarisschaal 6. De korpschef van politie heeft deze aanvraag afgewezen, omdat de feitelijk opgedragen werkzaamheden van appellante niet in overwegende mate voldeden aan de niveaubepalende elementen van de functie van Medewerker.
De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen deze afwijzing ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellante betoogd dat haar werkzaamheden wel degelijk overeenkwamen met die van de functie van Medewerker. De Raad heeft echter geoordeeld dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat de feitelijke werkzaamheden van appellante wezenlijk afwijken van de functieomschrijving. De Raad heeft daarbij benadrukt dat de toetsing van de feitelijke werkzaamheden niet slechts terughoudend dient te zijn, maar dat er een duidelijke vaststelling van de feiten moet plaatsvinden.
De Raad heeft de argumenten van appellante, waaronder de uitleg van de RAAF en de vergelijking met de functieomschrijving, niet gevolgd. De Raad concludeert dat het hoger beroep niet slaagt en bevestigt de uitspraak van de rechtbank. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.