ECLI:NL:CRVB:2021:1352

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 juni 2021
Publicatiedatum
8 juni 2021
Zaaknummer
20/2386 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag plaatsing in functie van medewerker op basis van RAAF

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 juni 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Appellante, werkzaam als Assistent bij een afdeling, had een aanvraag ingediend om geplaatst te worden in de functie van medewerker, salarisschaal 6, op basis van de Regeling aanvraag plaatsing op een andere dan de ambtenaar opgedragen functie (RAAF). De korpschef van politie heeft deze aanvraag afgewezen, omdat de feitelijk opgedragen werkzaamheden van appellante niet in overwegende mate voldeden aan de niveaubepalende elementen van de functie van Medewerker.

De rechtbank heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarna zij in hoger beroep ging. Tijdens de zitting heeft appellante haar werkzaamheden toegelicht, maar de korpschef heeft gemotiveerd betoogd dat de werkzaamheden van appellante niet het niveau van de functie van Medewerker overstijgen. De Raad heeft overwogen dat de beoordeling van de feitelijke werkzaamheden van appellante niet alleen op basis van een terughoudende toetsing kan plaatsvinden, maar dat er ook gekeken moet worden naar de vaststelling van de feiten.

De Raad concludeert dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat haar werkzaamheden wezenlijk afwijken van de functiebeschrijving. De korpschef heeft terecht gesteld dat het onderscheid tussen de functies Assistent en Medewerker nog steeds bestaat. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het hoger beroep van appellante af. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

20.2386 AW

Datum uitspraak: 3 juni 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 26 mei 2020, 19/1028 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de korpschef van politie (korpschef)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft [naam] hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 april 2021. Appellante heeft zich laten vertegenwoordigen door de heer [naam] . De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. N.J. Mathura, mr. P.J.C. Garrels en R.M.M. Paulssen.

OVERWEGINGEN

1.1
Voor het wettelijk kader en de regelgeving verwijst de Raad naar zijn uitspraken van 10 december 2020, (ECLI:NL:CRVB:2020:3156, ECLI:NL:CRVB:2020:3157 en ECLI:NL:CRVB:2020:3534).
1.2.
Appellante was werkzaam in de functie van Assistent [afdeling] B , gewaardeerd in
salarisschaal 5, bij het [team] .
1.3.
Op 28 augustus 2017 heeft appellante een aanvraag ingediend om op grond van de Regeling aanvraag plaatsing op een andere dan de ambtenaar opgedragen functie (RAAF) te worden geplaatst in de functie van medewerker [afdeling] , salarisschaal 6.
1.4.
Appellante is na een sollicitatie met ingang van 1 februari 2018 geplaatst in de functie van medewerker [afdeling] , salarisschaal 6.
1.5.
Bij besluit van 6 maart 2019 (bestreden besluit) heeft de korpschef de aanvraag van appellante afgewezen. De korpschef heeft zich, kort samengevat, op het standpunt gesteld dat de feitelijk opgedragen werkzaamheden van appellante niet in overwegende mate voldoen aan de niveaubepalende elementen van de functie van Medewerker [afdeling] .
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het met toepassing van artikel 7:1a van de Algemene wet bestuursrecht rechtstreeks ingestelde beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellante zich op hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Zoals de Raad in zijn uitspraak van 10 december 2020 (ECLI:NL:CRVB:2020:3534) heeft overwogen is, anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, bij de beantwoording van de vraag of de ambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat zijn feitelijke werkzaamheden wezenlijk afwijken van de voor hem geldende functiebeschrijving een slechts terughoudende toetsing niet op haar plaats nu die beantwoording zich moet richten op de vaststelling van de feiten.
4.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat in het geval van appellante is voldaan aan de voorwaarden die zijn beschreven in artikel 3, eerste lid, aanhef en onderdelen a, b, en d, van de RAAF. Partijen zijn (ook) in hoger beroep verdeeld over het antwoord op de vraag of de feitelijke werkzaamheden van appellante wezenlijk afwijken van haar functie Assistent [afdeling] B , zoals bedoeld in artikel 3, eerste lid, aanhef en onder c, van de RAAF. Het geschil spitst zich daarbij toe op de vraag of de feitelijke werkzaamheden in overwegende mate voldoen aan de niveaubepalende elementen van de functie van Medewerker [afdeling] .
4.3.
Appellante heeft in haar aanvraag een uitvoerige beschrijving gegeven van de werkzaamheden die zij in het jaar voorafgaand aan haar aanvraag heeft verricht. Deze bestonden bijvoorbeeld uit opnemen van aangiften en getuigenverklaringen, baliewerkzaamheden, ondersteuning van het Politie Coördinatiecentrum, het maken van afspraken en het verwerken van meldingen, begeleiden van studenten, het uitreiken van gerechtelijke stukken, de eerste opvang van vreemdelingen en slachtoffers en administratieve ondersteuning bij diverse controles. Haar werkzaamheden hebben naar haar zeggen geen enkele wijziging ondergaan na haar benoeming in de functie van Medewerker [afdeling] per 1 februari 2018.
4.4.
De korpschef heeft ter zitting van de Raad gemotiveerd toegelicht dat in het kader van het LFNP is gematcht op schaal. Dit heeft tot gevolg gehad dat medewerkers zoals appellante, die een functie met schaal 5 hadden en in meer of mindere mate ook werkzaamheden buiten het vakgebied [afdeling] verrichtten, uiteindelijk zijn geplaatst in de functie van Assistent [afdeling] B . Een functie met schaal 5 ontbrak in andere vakgebieden en bij het inrichten van de organisatie is de functie van Assistent [afdeling] B als meest passend beoordeeld. Dit verklaart mede waarom in veel teams geen generalisten [afdeling] in de formatie zijn opgenomen. De korpschef heeft ter zitting erkend dat dit laatste het lastig maakt om aannemelijk te maken dat in overwegende mate aan de niveaubepalende elementen van de functie Medewerker [afdeling] wordt voldaan. Hoe voorstelbaar het op zichzelf beschouwd ook is dat een en ander bij appellante tot enig onbegrip heeft geleid, de bedoelde organisatorische keuzes maken, ook naar het oordeel van de Raad, nog niet dat sprake is van een situatie waarin het onderscheid tussen de functies Assistent [afdeling] B en Medewerker [afdeling] feitelijk niet meer bestaat. De korpschef heeft in de gedingstukken en ter zitting gemotiveerd toegelicht dat dit onderscheid er wel degelijk is en dat indicatief is dat de medewerker [afdeling] de werkzaamheden over de volle breedte van dat vakgebied verricht en binnen dat bewuste vakgebied kan terugvallen op een generalist.
4.5.
Uit de beschrijving die appellante van haar werkzaamheden heeft gegeven, blijkt niet dat deze binnen het betrokken vakgebied, dat wil zeggen het vakgebied [afdeling] , het niveau van haar functie overstijgen, in de zin dat appellante over de volle breedte en los van nauwgezette richtlijnen en gestandaardiseerde werkwijzen binnen dat vakgebied werkzaam is geweest, waarbij begeleiding door en overdracht aan ten minste een Generalist [afdeling] heeft kunnen plaatsvinden. Voor zover de door appellante beschreven werkzaamheden vallen binnen het vakgebied [afdeling] worden deze volgens gestandaardiseerde werkwijzen en nauwgezette richtlijnen verricht en worden deze afgerond zonder dat aanwijzing door of overdracht aan een Generalist [afdeling] nodig is. De mate van zelfstandigheid waarmee appellante haar werkzaamheden verrichtte, is binnen de beschrijving van de gevraagde functie op zichzelf beschouwd niet discriminerend. Die zelfstandigheid komt ook voor in de eigen functie van Assistent [afdeling] B .
4.6.
De omstandigheid dat appellante zaken zo nodig aan collega’s uit een ander vakgebied kon overdragen, leidt niet tot een ander oordeel. Zoals de korpschef heeft toegelicht, betreft dit een vorm van overdracht waarbij politiële zaken, nadat de werkzaamheden binnen het vakgebied [afdeling] zijn afgerond, worden overgedragen aan andere vakgebieden zoals de GGP of de Tactische Opsporing. In de functiebeschrijving gaat het niet om deze overdracht naar een ander vakgebied, maar om overdracht van nog niet afgeronde zaken binnen het vakgebied [afdeling] , dit omdat expertise van een Generalist [afdeling] of hoger is vereist. Dat daarvan in de relevante periode sprake is geweest is niet gesteld of gebleken.
4.5.
Uit wat in 4.4 tot en met 4.6 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend, in tegenwoordigheid van M. Buur als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 juni 2021.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) M. Buur