ECLI:NL:CRVB:2021:1351
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag plaatsing in functie Medewerker op basis van RAAF
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 juni 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Appellante, werkzaam als Assistent, had een aanvraag ingediend om geplaatst te worden in de functie van Medewerker, salarisschaal 6, op basis van de Regeling aanvraag plaatsing op een andere dan de ambtenaar opgedragen functie (RAAF). De korpschef van politie had deze aanvraag afgewezen, omdat de feitelijke werkzaamheden van appellante niet voldeden aan de niveaubepalende elementen van de functie Medewerker. De rechtbank had het beroep van appellante tegen deze afwijzing ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft appellante betoogd dat haar werkzaamheden wezenlijk afwijken van de functie van Assistent en dat zij ten onrechte niet is geplaatst in de functie van Medewerker. De Raad heeft vastgesteld dat er geen geschil bestaat over de voorwaarden van de RAAF, maar dat de feitelijke werkzaamheden van appellante niet in overwegende mate voldoen aan de vereisten van de functie Medewerker. De Raad heeft de argumenten van appellante, waaronder het beroep op het gelijkheidsbeginsel, verworpen. De korpschef heeft gemotiveerd toegelicht dat de werkzaamheden van appellante voornamelijk buiten het vakgebied van de functie Medewerker vallen.
De Raad heeft geconcludeerd dat het hoger beroep niet slaagt en heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.