Uitspraak
9 april 2019, 18/2723 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een besluit van het Uwv, waarbij zijn Wajong-uitkering werd beëindigd. Appellant, geboren in 1979, ontving sinds 1997 een Wajong-uitkering, laatstelijk vastgesteld op 45 tot 55% arbeidsongeschiktheid. Na een herkeuring in 2016, in verband met een toename van klachten en een dubbele nekhernia, heeft het Uwv zijn uitkering per 18 maart 2017 beëindigd. Appellant maakte bezwaar, waarop het Uwv zijn arbeidsongeschiktheid opnieuw beoordeelde en een aantal functies als geschikt voor hem aanmerkte. Appellant ging in beroep tegen deze besluiten, maar de rechtbank verklaarde zijn beroep niet-ontvankelijk en ongegrond.
In hoger beroep heeft appellant een rapport van verzekeringsarts A. de Vries overgelegd, waarin hij stelt dat zijn beperkingen zijn onderschat. De Raad voor de Rechtspraak oordeelt dat de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van De Vries vrijwel identiek is aan die van 22 januari 2018, en dat er geen nieuwe aanknopingspunten zijn om te concluderen dat de eerdere beoordeling onjuist was. De Raad concludeert dat de functie van administratief ondersteunend medewerker geschikt is, omdat gebruik kan worden gemaakt van een lift, terwijl de functie van besteller post/pakketten (auto) niet passend is vanwege de belasting van trappenlopen.
De Raad vernietigt het bestreden besluit van het Uwv, stelt het arbeidsongeschiktheidspercentage van appellant vast op 100% per 30 augustus 2016, en kent hem een Wajong-uitkering toe van 80 tot 100%. Tevens wordt het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant, die in totaal € 3.057,35 bedragen. De uitspraak is gedaan door de Centrale Raad van Beroep op 27 mei 2021.