ECLI:NL:CRVB:2021:1316
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Loonsanctie opgelegd aan werkgever wegens onvoldoende re-integratie-inspanningen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 juni 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft een loonsanctie die door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) aan appellante, een stichting, is opgelegd. De rechtbank oordeelde dat het Uwv terecht had geoordeeld dat appellante niet had voldaan aan haar re-integratieverplichtingen. Appellante had geen deugdelijke grond voor het verzuim in haar re-integratie-inspanningen, wat leidde tot de loonsanctie. De rechtbank verwees naar de Beleidsregels beoordelingskader poortwachter, waarin de toetsingscriteria voor re-integratie duidelijk zijn vastgelegd. De arbeidsdeskundige had in een rapport van 31 mei 2018 uiteengezet dat er onvoldoende concrete passende werksoorten waren aangetoond en dat er niet op een passende wijze op vacatures was gesolliciteerd. De rechtbank concludeerde dat appellante onvoldoende had gedaan om de re-integratie van de werknemer te bevorderen, zowel in het eerste als in het tweede spoor. In hoger beroep herhaalde appellante haar standpunt dat zij niet tekort was geschoten, maar de Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de loonsanctie gerechtvaardigd was. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten opgelegd.