ECLI:NL:CRVB:2021:1298
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de duurzaamheid van arbeidsongeschiktheid in het kader van de WIA
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 mei 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van een loongerelateerde WIA-uitkering aan appellant, die zich ziek had gemeld als bouwopruimer/sloper. Appellant had zich op 27 november 2015 ziekgemeld en had op 7 augustus 2017 een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering. De verzekeringsarts van het Uwv concludeerde dat appellant 80 tot 100% arbeidsongeschikt was, maar dat er geen functies waren die aan zijn Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) konden voldoen. Het Uwv kende appellant een loongerelateerde WIA-uitkering toe, maar appellant maakte bezwaar tegen dit besluit, stellende dat hij recht had op een IVA-uitkering.
De rechtbank Midden-Nederland verklaarde het beroep van appellant ongegrond, waarbij zij oordeelde dat er geen aanknopingspunten waren voor de stelling dat het Uwv bij de beoordeling van de medische situatie gegevens had gemist. De rechtbank verwees naar rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en oordeelde dat de inschatting van de medische situatie op de datum in geding correct was. Appellant ging in hoger beroep, waarbij hij stelde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat er geen sprake was van volledig duurzame arbeidsongeschiktheid.
De Centrale Raad van Beroep onderschreef het oordeel van de rechtbank en oordeelde dat de verzekeringsarts zich een deugdelijke inschatting had gevormd van de herstelkansen van appellant. De Raad benadrukte dat de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid dient te geschieden vanuit het perspectief van de situatie op de datum in geding. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde.