ECLI:NL:CRVB:2021:1293

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 mei 2021
Publicatiedatum
2 juni 2021
Zaaknummer
18/2750 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding bij onrechtmatig besluit inzake loonsanctie en juridische begeleiding

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 mei 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De appellante, een werkgever, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat de loonsanctie niet had bekort. De appellante had kosten gemaakt voor juridische begeleiding in verband met het re-integratietraject van een werknemer, die zij als schadepost aan het Uwv wilde toerekenen. De Raad oordeelde dat er een causaal verband bestond tussen het onrechtmatige besluit van het Uwv en de gemaakte kosten. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van de appellante gegrond. Het Uwv werd veroordeeld tot vergoeding van de schade van € 2.074,50 en de kosten van de rechtsbijstand werden begroot op in totaal € 2.670,-. De uitspraak benadrukt het belang van het vaststellen van een causaal verband tussen onrechtmatige besluiten en de daaruit voortvloeiende schade.

Uitspraak

18.2750 WIA

Datum uitspraak: 27 mei 2021
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 3 april 2018, 17/6980 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [vestigingsplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. B.J. Bloemendal, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft door middel van beeldbellen plaatsgevonden op 21 januari 2021. Namens appellante is verschenen [naam] , bijgestaan door mr. Bloemendal. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.W.L. Clemens.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluit van 24 september 2012 heeft het Uwv de loondoorbetalingsverplichting van appellante tegenover [werknemer] (werknemer) met maximaal 52 weken verlengd. Bij besluit van 15 november 2012 heeft het Uwv beslist de aan appellante tot 11 november 2013 opgelegde loonsanctie niet te bekorten, omdat appellante volgens het Uwv niet aan haar re-integratieverplichtingen heeft voldaan. Bij besluit van 4 juli 2013 heeft het UWV de bezwaren van appellante tegen het besluit van 15 november 2012 ongegrond verklaard.
1.2.
In zijn uitspraak van 25 januari 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:263, heeft de Raad – onder andere – het besluit van 4 juli 2013 vernietigd, het besluit van 15 november 2012 herroepen en bepaald dat de periode waarover appellante het loon van werknemer moet doorbetalen wordt bekort tot 12 november 2012. Geoordeeld is dat appellante voldoende invulling heeft gegeven aan haar verplichtingen om te trachten werknemer te re-integreren. De Raad heeft het verwijt van het Uwv dat in redelijkheid meer inspanningen van appellante mochten worden verwacht, niet gevolgd. De Raad heeft geconcludeerd dat het besluit inhoudende de weigering om de opgelegde loonsanctie te bekorten, niet wordt gedragen door een deugdelijke motivering.
1.3.
Naar aanleiding van de in 1.2 vermelde uitspraak heeft appellante bij brief van
29 maart 2017 het Uwv om schadevergoeding verzocht. De daarbij gestelde schade betreft onder meer een bedrag van € 2.074,50 aan kosten van juridische begeleiding bij het voortgezette re-integratietraject van werknemer. Bij brief van 3 mei 2017 heeft appellante haar verzoek nader aangevuld en heeft zij specificaties ingezonden van de werkzaamheden die betrekking hebben gehad op de juridische begeleiding van het re-integratietraject.
1.4.
Bij besluit van 15 mei 2017 heeft het Uwv aan appellante een bedrag van € 28.671,54 aan schadevergoeding toegekend. Het Uwv heeft de loonkosten, inclusief de werkgeverslasten over de periode van 12 november 2012 tot 22 augustus 2013 vergoed, evenals de kosten van het vervolgtraject tweede spoor en de kosten in verband met het schadeverzoek. Het Uwv heeft de geclaimde kosten van juridische begeleiding die zien op de re-integratie afgewezen, omdat deze kosten geen rechtstreeks gevolg zijn van de opgelegde loonsanctie.
1.5.
Appellante heeft tegen het besluit van 15 mei 2017 bezwaar gemaakt. Zij heeft gesteld dat een causaal verband bestaat tussen het als onrechtmatig vastgestelde besluit van het Uwv betreffende de weigering om de opgelegde loonsanctie te bekorten en de door haar gemaakte kosten van juridische begeleiding bij het voortgezette re-integratietraject van werknemer. Als de loonsanctie zou zijn bekort, zou de schade niet zijn ingetreden.
1.6.
Bij besluit van 22 september 2017 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van
appellante ongegrond verklaard. Het Uwv heeft het standpunt gehandhaafd dat tussen het vernietigde besluit, inhoudende een weigering om de opgelegde loonsanctie te bekorten, en de kosten van juridische begeleiding bij het re-integratietraject geen causaal verband bestaat.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het
bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat de gemaakte kosten voor juridische begeleiding bij het voortgezette re-integratietraject van werknemer noodzakelijk waren. Er bestond daarom geen verplichting voor het UWV om deze kosten te vergoeden.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank een onjuiste maatstaf heeft aangelegd. Het causale verband tussen het onrechtmatige besluit en de schade moet worden vastgesteld aan de hand van de zogenoemde conditio sine qua non toets. Verder heeft appellante gesteld dat de geclaimde schade in zodanig verband staat met de schadeveroorzakende gebeurtenis dat deze schade aan het Uwv kan worden toegerekend.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit. Ter zitting heeft het Uwv zich op het standpunt gesteld dat op grond van artikel 6:98 van het Burgerlijk Wetboek (BW) alleen die schadeposten voor vergoeding in aanmerking komen die in een zodanig verband staan met het onrechtmatige besluit, dat zij het bestuursorgaan, mede gezien de aard van de aansprakelijkheid en van de schade, als een gevolg van dat besluit kunnen worden toegerekend.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op 1 juli 2013 is de Wet nadeelcompensatie en schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten (Stb.2013, 50) in werking getreden. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat op grond van het overgangsrecht op deze zaak het recht van toepassing blijft zoals dat gold vóór 1 juli 2013.
4.2.
Het is vaste rechtspraak dat de bestuursrechter bij het beantwoorden van de vraag of er voldoende aanleiding is om een gevraagde schadevergoeding toe te kennen, zoveel mogelijk aansluiting zoekt bij het civielrechtelijke schadevergoedingsrecht. Voor vergoeding van schade is, in aansluiting op de artikelen 6:162 en 6:98 van het BW, vereist dat de gestelde schade verband houdt met een onrechtmatig besluit en dat vervolgens alleen die schadeposten voor vergoeding in aanmerking komen die in een zodanig verband staan met dat besluit, dat zij het bestuursorgaan, mede gezien de aard van de aansprakelijkheid en van de schade, als een gevolg van dat besluit kunnen worden toegerekend (onder meer ECLI:NL:CRVB:2017:1103).
4.3.
Tussen partijen is niet in geschil dat het besluit van 15 november 2012 het schadeveroorzakende besluit is. De onrechtmatigheid van dit besluit en de toerekening (in de zin van artikel 6:162 van het BW) daarvan aan het Uwv staan tussen partijen vast.
4.4.
Tussen partijen is evenmin in geschil dat sprake is van een oorzakelijk verband tussen het onrechtmatige besluit van 15 november 2012 en de geclaimde schade in de zin van een zogeheten conditio sine qua non-verband.
4.5.
Vervolgens moet worden beoordeeld of sprake is van schade die in een zodanig verband staat met het onrechtmatige besluit, dat zij aan het Uwv, mede gezien de aard van de aansprakelijkheid en van de schade, als een gevolg van dat besluit kan worden toegerekend.
4.6.
Uit de door appellante bij brief van 3 mei 2017 aan het Uwv gegeven specificatie van de werkzaamheden blijkt dat de juridische begeleiding van het re-integratietraject onder meer bestond uit overleg over de re-integratie met het re-integratiebureau en de arbodienst. Het Uwv heeft niet betwist dat de in de specificatie genoemde werkzaamheden zijn verricht. Ter zitting heeft appellante nader toegelicht dat zij na het loonsanctiebesluit juridische bijstand heeft gezocht voor de begeleiding van het re-integratietraject, omdat dit traject moeizaam verliep. Volgens appellante bleek uit het loonsanctiebesluit dat zij onvoldoende kennis had om de re-integratie zonder hulp goed vorm te geven. Hieruit volgt dat appellante zich van juridische begeleiding heeft laten voorzien met het doel de loonsanctie te bekorten. De daaruit voortvloeiende kosten van € 2.074,50 staan daarom in zodanig verband met het onrechtmatige besluit van 15 november 2012 dat zij als schadepost aan het Uwv kunnen worden toegerekend. Het hoger beroep slaagt.
4.7.
De rechtbank heeft het voorgaande niet onderkend. De aangevallen uitspraak zal worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, verklaart de Raad het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit, en wijst het verzoek om schadevergoeding tot een bedrag van € 2.074,50 toe. Deze uitspraak treedt in de plaats van het vernietigde bestreden besluit.
5. Er is aanleiding om het Uwv te veroordelen in de kosten van appellante. De kosten worden begroot op € 534,- in bezwaar, op € 1.068,- in beroep en op € 1.068,- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand, in totaal € 2.670,-.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 22 september 2017;
  • veroordeelt het Uwv tot vergoeding aan appellante van de schade van € 2.074,50;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit van 22 september 2017;
  • veroordeelt het Uwv in de kosten van appellante tot een bedrag van € 2.670,-;
  • bepaalt dat het Uwv aan appellante het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 841,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door W.J.A.M. van Brussel als voorzitter en J.T.H. Zimmerman en F.M. Rijnbeek als leden, in tegenwoordigheid van A.L.K. Dagmar als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 mei 2021.
(getekend) W.J.A.M. van Brussel
(getekend) A.L.K. Dagmar