ECLI:NL:CRVB:2021:1291

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 mei 2021
Publicatiedatum
2 juni 2021
Zaaknummer
18/1040 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van Wajong-uitkering op basis van toekomstig arbeidsvermogen

In deze zaak gaat het om de weigering van een Wajong-uitkering aan appellante, die geen arbeidsvermogen heeft, maar waarvan wordt verwacht dat zij in de toekomst mogelijk wel arbeidsvermogen zal verkrijgen. Appellante heeft een aanvraag ingediend bij het Uwv, waarna een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek is verricht. De verzekeringsarts concludeerde dat appellante lijdt aan verschillende aandoeningen, waaronder een aangeboren heupdysplasie, depressie, PTSS en een somatoforme stoornis. Ondanks het ontbreken van arbeidsvermogen op het moment van de aanvraag, werd geadviseerd dat multidisciplinaire revalidatie mogelijk zou kunnen leiden tot verbetering van haar situatie.

Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen de beslissing van het Uwv om haar geen uitkering toe te kennen. De rechtbank heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was en dat er mogelijkheden tot verbetering van haar situatie bestaan. In hoger beroep herhaalt appellante haar standpunt dat er nog steeds onderzoek wordt gedaan naar haar lichamelijke klachten en dat de prognose voor herstel moeilijk te bepalen is. Het Uwv heeft verzocht de uitspraak van de rechtbank te bevestigen.

De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep terecht heeft gesteld dat verbetering van de medische situatie van appellante niet is uitgesloten. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de gronden van appellante in hoger beroep niet slagen. De Raad concludeert dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

18.1040 WAJONG

Datum uitspraak: 27 mei 2021
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 10 januari 2018, 17/3967 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M. Ҫakar, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft via videobellen plaatsgevonden op 15 april 2021. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Ҫakar. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door R. van den Heuvel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is geboren [geboortedatum] 1992. Zij heeft met een door het Uwv op 12 december 2016 ontvangen formulier een aanvraag beoordeling arbeidsvermogen ingediend.
1.2.
In verband met deze aanvraag heeft het Uwv een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek verricht. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat bij appellante sprake is van een aangeboren heupdysplasie, depressie, PTSS en een somatoforme stoornis. Volgens de verzekeringsarts is appellante vanwege de door haar ervaren energetische belemmeringen niet ten minste vier uur per dag (alle dagen in de week) belastbaar. Zij heeft daarom geen arbeidsvermogen. Er is sprake van een spiraalbeweging waardoor de verschillende klachten elkaar negatief beïnvloeden. De verzekeringsarts is van mening dat multidisciplinaire revalidatie de klachten kan verminderen. Daarom kan niet worden vastgesteld dat het ontwikkelen van arbeidsvermogen is uitgesloten. Bij besluit van 18 januari 2017 heeft het Uwv geweigerd aan appellante een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) toe te kennen, omdat appellante weliswaar geen arbeidsvermogen heeft, maar verwacht wordt dat zij in de toekomst mogelijk wel arbeidsvermogen zal verkrijgen.
1.3.
Appellante heeft tegen het besluit van 18 januari 2017 bezwaar gemaakt. Bij besluit van 1 juni 2017 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep wijst het gehele klachtencomplex van appellante in de eerste plaats op een ongedifferentieerde somatoforme stoornis. Hij onderschrijft het standpunt van de primaire verzekeringsarts dat het hier om behandelbare aandoeningen gaat en dat een multidisciplinair revalidatietraject tot de behandelmogelijkheden behoort. Daarnaast zijn ook de PTSS en de depressie behandelbare aandoeningen. De PTSS kan met EMDR worden behandeld en cognitieve gedragstherapie is ook een mogelijkheid. Zolang appellante deze behandelingen niet heeft gehad, is zij in medisch opzicht nog niet uitbehandeld en is verbetering niet uitgesloten. De heupdysplasie kan volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep enige fysieke beperkingen geven, maar deze zijn niet zodanig dat appellante hierdoor niet over enig arbeidsvermogen zal beschikken. Dat er nog onderzoek wordt gedaan naar wat er lichamelijk allemaal speelt, maakt dit niet anders. Zolang niet duidelijk is wat appellante allemaal mankeert, kan volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet worden gesteld dat zij niet behandeld kan worden of dat zij geen arbeidsvermogen zou kunnen ontwikkelen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat het medisch onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep zorgvuldig was. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft naar het oordeel van de rechtbank rekening gehouden met alle klachten van appellante en op inzichtelijke wijze gemotiveerd dat appellante momenteel weliswaar niet over arbeidsvermogen beschikt, maar daar in de toekomst mogelijk wel over kan beschikken. De rechtbank kan zich vinden in het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat, zolang geen duidelijkheid bestaat over de lichamelijke klachten van appellante en voor de psychische klachten nog behandelmogelijkheden bestaan die de belastbaarheid van appellante kunnen verbeteren, niet kan worden geconcludeerd dat voor appellante de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie duurzaam ontbreken. Volgens de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep zich terecht op het standpunt gesteld dat de door appellante ingebrachte brief van haar psycholoog en psychiater van 12 oktober 2017 juist het standpunt van het Uwv onderschrijft dat het ontbreken van arbeidsvermogen niet blijvend is. Uit die brief blijkt dat appellante gestart is met een intensief stabilisatietraject en traumabehandeling, waarbij onder meer EMDR wordt toegepast. De verwachting is dat de behandeling minstens één tot twee jaar zal duren. Er worden dus behandelmogelijkheden beproefd waarvan het resultaat moet worden afgewacht, maar waarvan de verzekeringsarts bezwaar en beroep verwacht dat de belastbaarheid van appellante zal verbeteren.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep herhaald dat er nog steeds onderzoek wordt gedaan naar haar lichamelijke klachten. Er kunnen dus geen conclusies worden getrokken over de lichamelijke aandoeningen, zodat niet kan worden gezegd dat de aandoeningen behandelbaar zijn. De verzekeringsarts bezwaar en beroep motiveert voorts niet welke (reguliere) behandelmethoden er zijn voor haar psychische klachten en op welke punten daarvan verbetering van de belastbaarheid verwacht mag worden. Uit de brief van de psycholoog en psychiater van Equator van 12 oktober 2017 blijkt dat de prognose wat betreft herstel moeilijk in te schatten is. De behandeling bij de psychiater is bovendien niet gericht op arbeidsparticipatie. Appellante heeft sinds haar geboorte al een slechte gezondheid en tot op heden heeft geen vermindering plaatsgevonden van haar psychische en lichamelijke klachten, zodat wel sprake is van duurzaamheid. Appellante heeft in hoger beroep nog een medisch rapport van een arts in Turkije van 15 augustus 2018 en een lijst met afspraken met medisch specialisten ingediend.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.1.
Op grond van artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong is jonggehandicapte de ingezetene die:
a. op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft;
b. na de in onderdeel a bedoelde dag als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft en in het jaar, onmiddellijk voorafgaand aan de dag waarop dit is ingetreden, gedurende ten minste zes maanden studerende was.
Op grond van het vierde lid wordt onder duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben de situatie verstaan waarin de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich niet kunnen ontwikkelen.
4.1.2.
Het Uwv hanteert bij de beoordeling van de duurzaamheid van het ontbreken van arbeidsvermogen een beoordelingskader, dat is opgenomen in Bijlage 1 van het ‘Compendium Participatiewet’. In het beoordelingskader is het volgende stappenplan opgenomen voor het onderzoek van de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige naar de vraag of bij een betrokkene al dan niet sprake is van het duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen:
“Stap 1 - voor de verzekeringsarts
De verzekeringsarts stelt vast of er sprake is van een progressief ziektebeeld.
Als het antwoord bevestigend is, ontbreekt het arbeidsvermogen duurzaam. De beoordeling is afgerond.
Stap 2 - voor de verzekeringsarts
De verzekeringsarts stelt vast of de situatie van cliënt aan beide volgende voorwaarden voldoet:
- er is sprake van een stabiel ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden;
- de aandoening is zodanig ernstig dat geen enkele toename van bekwaamheden mag worden verwacht.
Als aan deze beide voorwaarden wordt voldaan, ontbreekt het arbeidsvermogen duurzaam. De beoordeling is afgerond.
Stap 3 - voor de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige samen
De verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige stellen in gezamenlijk overleg vast of het ontbreken van arbeidsvermogen van de cliënt duurzaam is. Zij betrekken daarbij ten minste de volgende aspecten in onderlinge samenhang:
- het al dan niet ontbreken van mogelijkheden ter verbetering van de belastbaarheid;
- het al dan niet ontbreken van mogelijkheden tot verdere ontwikkeling;
- het al dan niet ontbreken van mogelijkheden tot toename van bekwaamheden.
Op grond van hun gezamenlijk overleg concluderen de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige of het arbeidsvermogen al dan niet duurzaam ontbreekt. De beoordeling is afgerond.”
4.1.3.
Het gaat bij de vraag naar de duurzaamheid van het ontbreken van arbeidsvermogen om de toekomstige mogelijkheden tot arbeidsparticipatie. De verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige moeten een inschatting maken over hoe de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich bij de betrokkene kunnen ontwikkelen. Dit brengt volgens vaste rechtspraak (zie onder meer de uitspraak van 5 april 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1018) voor een zorgvuldige besluitvorming mee dat de inschatting van de verzekeringsarts en/of de arbeidsdeskundige van de ontwikkeling van de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie moet berusten op een concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden die bij de betrokkene aan de orde zijn, voor zover die feiten en omstandigheden betrekking hebben op de situatie van de betrokkene op de datum in geding. In het geval de inschatting van de mogelijkheden tot ontwikkeling berust op een (ingezette) medische behandeling, is een
onderbouwing vereist die ziet op het mogelijke resultaat daarvan voor de betrokkene. Als de betrokkene bezwaar maakt tegen het oordeel dat geen sprake is van het duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen, zal de verzekeringsarts bezwaar en beroep en/of de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, rekening houdend met alle medische en arbeidskundige gegevens die in de bezwaarfase voorhanden zijn, voor zover deze betrekking hebben op de datum in geding, beoordelen of de inschatting van het niet duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen gehandhaafd moet blijven.
4.2.
Partijen zijn het met elkaar eens dat appellante op de aanvraagdatum geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie (arbeidsvermogen) had. Het Uwv stelt zich echter op het standpunt dat deze situatie niet duurzaam is, omdat appellante door behandeling arbeidsvermogen zou kunnen ontwikkelen. Appellante is van mening dat het ontbreken van arbeidsvermogen bij haar wel een duurzaam karakter heeft.
4.3.
De gronden die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd zijn in essentie een herhaling van de gronden die zij in beroep naar voren heeft gebracht. De rechtbank heeft die gronden uitgebreid besproken en genoegzaam gemotiveerd waarom die gronden niet slagen. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
4.4.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep kan worden gevolgd in zijn standpunt dat verbetering van de medische situatie van appellante niet is uit te sluiten. Zo lang geen duidelijkheid bestaat over de oorzaak van de lichamelijke klachten die zij ervaart, kan niet worden uitgesloten dat het om behandelbare aandoeningen gaat. In dit verband wordt nog opgemerkt dat uit de door appellante in hoger beroep ingebrachte brief van de arts in Turkije van 15 augustus 2018 niet kan worden opgemaakt dat de door hem geconstateerde lichamelijke aandoeningen zodanig zijn dat appellante hierdoor ook in de toekomst niet over enig arbeidsvermogen zal kunnen beschikken. De arts doet immers een aantal aanbevelingen betreffende het verrichten van werkzaamheden.
4.5.
Wat betreft de psychische problematiek heeft appellante ook in hoger beroep geen medische gegevens overgelegd waaruit blijkt dat verbetering niet mogelijk is. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft concrete behandelmogelijkheden genoemd die kunnen worden ingezet om de energetische klachten te verminderen. De psycholoog en psychiater van Equator hebben in hun brief van 12 oktober 2017 een behandeling omschreven die bestaat uit een intensief stabilisatietraject, traumabehandeling, een module toekomstoriëntatie en indien nodig farmacotherapie. De doelstelling van het stabilisatietraject bestaat in algemene zin uit het (her)kennen van traumagerelateerde psychische klachten, het zorgen voor zichzelf en de omgeving, het kunnen hanteren van moeilijke situaties en stress en het kunnen maken van een keuze voor verdere traumatherapie. De traumatherapie, waarbij gebruik zal worden gemaakt van EMDR, is gericht op het verminderen van PTSS-klachten. Binnen de module toekomstoriëntatie is aandacht voor persoonlijke identiteit, het versterken van copingvaardigheden, het leren omgaan met de gevolgen van de trauma en ruimte creëren om te kunnen nadenken over de toekomst. Hoewel de prognose voor herstel volgens de psycholoog en psychiater moeilijk is in te schatten en de behandeling minstens één tot twee jaren kan duren, mag in redelijkheid van deze behandeling verwacht worden dat de klachten verminderen, waardoor de belastbaarheid van appellante kan toenemen. Dat wordt niet anders doordat de behandeling niet specifiek is gericht op arbeidsparticipatie. Dat de bedoelde behandeling, zoals appellante ter zitting van de Raad heeft vermeld, niet op gang is gekomen, betekent niet dat de duurzaamheidsprognose van de verzekeringsartsen onjuist was of dat verbetering op termijn niet mogelijk is. Appellante heeft toegelicht dat de behandeling bij Equator is gestaakt, omdat de reisafstand naar Diemen, waar de behandeling plaatsvond, voor haar te belastend was. Vervolgens heeft het tijd gekost om een geschikte behandelaar te vinden bij haar in de buurt. Sinds kort wordt zij behandeld bij een instituut dat gespecialiseerd is in behandeling van langdurige trauma’s. Ook voor deze behandeling geldt dat er geen aanknopingspunten zijn voor de veronderstelling dat deze niet tot de daarmee beoogde vermindering van de psychische klachten van appellante zal kunnen leiden.
4.6.
Gelet op 4.2 tot en met 4.5. slaagt het hoger beroep niet en dient de aangevallen uitspraak te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend als voorzitter en S. Wijna en L.A. Kjellevold als leden, in tegenwoordigheid van A.L. Abdoellakhan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 mei 2021.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) A.L. Abdoellakhan