ECLI:NL:CRVB:2021:1291
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van Wajong-uitkering op basis van toekomstig arbeidsvermogen
In deze zaak gaat het om de weigering van een Wajong-uitkering aan appellante, die geen arbeidsvermogen heeft, maar waarvan wordt verwacht dat zij in de toekomst mogelijk wel arbeidsvermogen zal verkrijgen. Appellante heeft een aanvraag ingediend bij het Uwv, waarna een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek is verricht. De verzekeringsarts concludeerde dat appellante lijdt aan verschillende aandoeningen, waaronder een aangeboren heupdysplasie, depressie, PTSS en een somatoforme stoornis. Ondanks het ontbreken van arbeidsvermogen op het moment van de aanvraag, werd geadviseerd dat multidisciplinaire revalidatie mogelijk zou kunnen leiden tot verbetering van haar situatie.
Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen de beslissing van het Uwv om haar geen uitkering toe te kennen. De rechtbank heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was en dat er mogelijkheden tot verbetering van haar situatie bestaan. In hoger beroep herhaalt appellante haar standpunt dat er nog steeds onderzoek wordt gedaan naar haar lichamelijke klachten en dat de prognose voor herstel moeilijk te bepalen is. Het Uwv heeft verzocht de uitspraak van de rechtbank te bevestigen.
De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep terecht heeft gesteld dat verbetering van de medische situatie van appellante niet is uitgesloten. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de gronden van appellante in hoger beroep niet slagen. De Raad concludeert dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten.