ECLI:NL:CRVB:2021:129
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering terug te komen van het besluit van 10 december 2012 inzake WAO-uitkering
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 januari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. Appellante, die een WAO-uitkering ontving, had een verzoek ingediend om terug te komen van een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 10 december 2012, waarin haar aanvraag voor een WAO-uitkering was geweigerd. De weigering was gebaseerd op het feit dat er geen toegenomen arbeidsongeschiktheid was binnen vijf jaar na de intrekking van haar uitkering in 2002. Appellante had eerder al een verzoek tot herbeoordeling ingediend, maar dit was ook afgewezen. De rechtbank had het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, en appellante ging in hoger beroep.
De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat er geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden waren die het Uwv aanleiding moesten geven om terug te komen op het eerdere besluit. De verzekeringsarts bezwaar en beroep had in zijn rapport voldoende gemotiveerd dat er geen nieuwe informatie was die een herbeoordeling rechtvaardigde. Appellante had aangevoerd dat er wel degelijk sprake was van een toename van psychische klachten, maar de Raad oordeelde dat de door haar ingebrachte medische gegevens niet nieuw waren en geen aanleiding gaven voor een ander oordeel. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van appellante niet slaagde.
De uitspraak benadrukt het belang van nieuwe feiten en omstandigheden in het bestuursrecht en de rol van de verzekeringsarts in de beoordeling van aanvragen voor uitkeringen. De Raad concludeerde dat het bestreden besluit niet evident onredelijk was en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.