ECLI:NL:CRVB:2021:1270
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake bijstandsverlening aan zelfstandige en kosten levensonderhoud met betrekking tot omzetting van geldlening naar bijstand om niet
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit van het college van burgemeester en wethouders van Bergen op Zoom gegrond verklaarde. Appellante, die sinds 1 november 2014 als zelfstandige werkt, ontving bijstand op grond van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004) in de vorm van een renteloze geldlening voor de kosten van levensonderhoud. Het college heeft een deel van deze bijstand omgezet in bijstand om niet, maar handhaafde een deel als geldlening. Appellante stelde dat het college ten onrechte rekening had gehouden met fiscale aftrekposten en dat er een beroep op het vertrouwensbeginsel mogelijk was, omdat haar was toegezegd dat er geen nieuwe schulden zouden ontstaan.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het college bij de vaststelling van het netto-inkomen moest aansluiten bij het inkomensbegrip van de Participatiewet (PW) en niet bij het fiscale inkomensbegrip. Dit betekent dat fiscale aftrekposten niet in aanmerking worden genomen. Daarnaast werd het beroep op het vertrouwensbeginsel afgewezen, omdat appellante niet aannemelijk had gemaakt dat er toezeggingen waren gedaan door de overheid die haar in de gegeven omstandigheden een redelijke verwachting hadden kunnen geven dat er geen nieuwe schulden zouden ontstaan. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank, waarbij de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand bleven.
De uitspraak werd gedaan door P.W. van Straalen, met B. Beerens als griffier, en vond plaats op 1 juni 2021.