ECLI:NL:CRVB:2021:1234
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Loonsanctie opgelegd aan rechtspersoon en de gevolgen van onjuiste naamsvermeldingen in besluiten
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 mei 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft een loonsanctie die op 8 augustus 2016 aan de betrokkene is opgelegd vanwege onvoldoende re-integratie-inspanningen van een werknemer. De betrokkene, de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, stelde dat de loonsanctie ten onrechte was opgelegd aan de Gemeenschappelijke Regeling Belastingsamenwerking, terwijl de loonsanctie daadwerkelijk aan hen was opgelegd. De rechtbank had de bestreden besluiten vernietigd en de bezwaren van de betrokkene niet-ontvankelijk verklaard, wat leidde tot het hoger beroep.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat er geen misverstand kon bestaan over de toewijzing van de loonsanctie aan de betrokkene. De Raad concludeerde dat de betrokkene op de hoogte was van de loonsanctie en dat er geen reden was om te twijfelen aan de geldigheid van het besluit. De Raad vernietigde de uitspraak van de rechtbank en wees de zaak terug naar de rechtbank Midden-Nederland voor verdere inhoudelijke behandeling. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten, aangezien de uitspraak in het voordeel van de betrokkene was.