In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 augustus 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de uitnodiging tot betaling van antidumpingrechten. De zaak betreft [X] B.V., rechtsopvolger van [A] B.V., die in cassatie ging tegen een uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam. De uitnodiging tot betaling was gesteld op naam van [A] B.V., terwijl de douaneschuldenaar in werkelijkheid [X] B.V. was. De Hoge Raad oordeelde dat de uitnodiging tot betaling vernietigd moest worden, omdat deze niet op naam van de juiste rechtspersoon was gesteld. Dit oordeel was gebaseerd op het beginsel dat een uitnodiging tot betaling niet kan leiden tot een betalingsverplichting voor een andere rechtspersoon dan degene op wiens naam het aanslagbiljet is gesteld. De Hoge Raad verwierp de argumenten van het Hof dat er geen misverstand kon zijn over de bestemming van de uitnodiging tot betaling, en oordeelde dat de onjuiste tenaamstelling niet kon worden genegeerd. De uitspraak van het Hof werd vernietigd en de zaak werd terugverwezen voor verdere behandeling.