ECLI:NL:CRVB:2021:1233
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van re-integratie-inspanningen en toekenning van WIA-uitkering
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 april 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft de beoordeling van de re-integratie-inspanningen van de werkgever, de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), in het kader van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). De werknemer, die als voorzitter van het College van Bestuur werkzaam was, had zich in 2013 ziek gemeld en had in 2014 zijn re-integratieactiviteiten gestaakt. Het Uwv had een loonsanctie opgelegd aan de werkgever wegens onvoldoende re-integratie-inspanningen. De rechtbank had het beroep van de werknemer tegen het besluit van het Uwv gegrond verklaard, maar het Uwv ging in hoger beroep.
De Centrale Raad oordeelde dat het Uwv terecht had aangenomen dat er geen bevredigend re-integratieresultaat was behaald, aangezien de werknemer ten tijde van de beoordeling niet in loonvormende arbeid had hervat. De Raad volgde het advies van de deskundige drs. F.M. Brouwer, die concludeerde dat de werknemer in staat was om 6 uur per dag en 30 uur per week te werken. De Raad benadrukte dat de verantwoordelijkheid van de werkgever voor de re-integratie ook de kwaliteit van de ingeschakelde deskundigen omvat. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep ongegrond, waarmee het Uwv in het gelijk werd gesteld.