Uitspraak
19 563 PW
PROCESVERLOOP
OVERWEGINGEN
,kan worden vastgesteld of appellanten over de te beoordelen periode recht hebben op (aanvullende) bijstand.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand aan appellanten, die van 7 juni 2012 tot en met 30 januari 2017 bijstand ontvingen op basis van de Participatiewet. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat appellanten hun inlichtingenverplichting hebben geschonden door geen melding te maken van op geld waardeerbare werkzaamheden die appellant heeft verricht. Dit leidde tot de conclusie dat het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld. De Raad baseert zich op anonieme meldingen en een opsporingsonderzoek dat heeft aangetoond dat appellant schotelantennes installeerde en monteerde, wat op geld waardeerbaar is. De rechtbank Amsterdam had eerder het beroep van appellanten tegen het besluit van het college ongegrond verklaard. In hoger beroep hebben appellanten betoogd dat het opsporingsonderzoek niet voldoende bewijs levert voor de werkzaamheden, maar de Raad oordeelt dat de onderzoeksresultaten voldoende grondslag bieden voor de intrekking van de bijstand. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en wijst de stellingen van appellanten af, waarbij wordt benadrukt dat de schending van de inlichtingenverplichting een rechtsgrond vormt voor de intrekking van de bijstand.