ECLI:NL:CRVB:2021:1191

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 mei 2021
Publicatiedatum
25 mei 2021
Zaaknummer
19/1162 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verrekening van bonus met WIA-uitkering en de kwalificatie als loon uit tegenwoordige of vroegere dienstbetrekking

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 mei 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verrekening van een bonus met de WIA-uitkering van appellant, die als senior portfoliomanager werkzaam was. Appellant was sinds 22 februari 2016 arbeidsongeschikt door een ski-ongeval en ontving vanaf 19 februari 2018 een loongerelateerde WGA-uitkering. In april 2018 ontving hij een bonus van € 10.295,-, die door het Uwv werd aangemerkt als loon uit tegenwoordige dienstbetrekking en verrekend met de WIA-uitkering. Appellant stelde dat de bonus moest worden aangemerkt als loon uit vroegere dienstbetrekking, omdat deze betrekking had op de jaren 2014, 2015 en 2016, toen hij nog werkzaam was.

De Centrale Raad oordeelde dat de bonus terecht als loon uit tegenwoordige dienstbetrekking werd aangemerkt. De Raad volgde de rechtbank in haar oordeel dat er een nauw verband bestond tussen de bonus en de verrichte arbeid van appellant. De bonus was een rechtstreekse beloning voor de arbeid die appellant had verricht als senior portfoliomanager. De Raad verwierp de stelling van appellant dat de bonus vergelijkbaar was met een pensioenuitkering en dat deze onverplicht was. De werkgever had de bonus in de jaren voorafgaand aan de uitbetaling toegezegd, en de hoogte was afhankelijk van de prestaties van appellant.

De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank, waarin het beroep van appellant tegen het bestreden besluit van het Uwv ongegrond was verklaard. De Raad concludeerde dat het Uwv de bonus op goede gronden had verrekend met de WIA-uitkering en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

19.1162 WIA

Datum uitspraak: 19 mei 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de mondelinge uitspraak van de rechtbank MiddenNederland van 17 januari 2019, 18/3050 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. H.B.Th. Koekkoek hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 april 2021. Appellant is verschenen via videobellen, bijgestaan door mr. Koekkoek. Het Uwv heeft zich via videobellen laten vertegenwoordigen door mr. F.A. Put.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was werkzaam in dienst van [naam B.V.] (werkgever) als senior portfoliomanager. Op 22 februari 2016 is hij uitgevallen wegens ernstig letsel ten gevolge van een ski-ongeval. Het Uwv heeft aan appellant met ingang van 19 februari 2018 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 100%. Het dagloon is vastgesteld op maximum dagloon en de WIA-uitkering per maand op bruto € 3.413,55. Na 19 februari 2018 is appellant voor tien uur per week in aangepast werk tegen een aangepast salaris blijven werken bij zijn werkgever. In april 2018 heeft appellant op grond van een voor portfoliomanagers geldende Regeling Variabele Beloning (Regeling) een bonus van bruto € 10.295,- ontvangen. Deze bonus is door de werkgever in de polisadministratie verantwoord.
1.2.
Bij besluit van 16 april 2018 heeft het Uwv bepaald dat de inkomsten van appellant, te weten de bonus, uitgaande van een gemiddeld bedrag per maand over 2018 van € 857,92, moeten worden verrekend met de WIA-uitkering en dat per 1 mei 2018 de WIA-uitkering per voorschot wordt betaald, waarbij rekening wordt gehouden met de bonus. Bij afzonderlijk besluit van 16 april 2018 heeft het Uwv appellant meegedeeld dat zijn WIA-uitkering per 19 februari 2018 wijzigt, dat hij over de periode van 19 februari 2018 tot en met 30 april 2018 te veel uitkering heeft ontvangen en dat hij het bedrag aan te veel ontvangen uitkering moet terugbetalen. Bij besluit van 24 april 2018 heeft het Uwv over genoemde periode een bedrag van € 462,21 bruto teruggevorderd. Omdat appellant meer verdiende dan het maximale dagloon is niet het gehele bedrag van de bonus als inkomen aangemerkt, maar is slechts 32,66% van het bedrag meegenomen voor de berekening van de WIA-uitkering.
1.3.
Het bezwaar van appellant tegen het besluit van 16 april 2018 over de verrekening van de bonus met de WIA-uitkering heeft het Uwv bij besluit van 19 juli 2018 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Volgens het Uwv is de bonus aan te merken als loon uit tegenwoordige dienstbetrekking en moeten deze inkomsten verrekend worden met de WIA-uitkering.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Volgens de rechtbank heeft het Uwv de bonus, betaald in april 2018, terecht bij de herberekening van de WIA-uitkering meegerekend. De rechtbank heeft voor dit oordeel verwezen naar vaste rechtspraak van de Hoge Raad, waarin over het onderscheid tussen loon uit tegenwoordige en uit vroegere dienstbetrekking is geoordeeld dat voor loon uit tegenwoordige arbeid bepalend is of het loon nauw verband houdt met bepaalde verrichte arbeid of met in een bepaald tijdvak verrichte arbeid en daarvoor een rechtstreekse beloning vormt. Als de inkomsten meer algemeen hun oorzaak vinden in het voorheen verricht zijn van arbeid en dus niet een onmiddellijke tegenprestatie vormen voor arbeid, is sprake van inkomsten uit vroegere arbeid. De rechtbank heeft verwezen naar een uitspraak van de Raad van 13 november 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:3993.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de bonus niet verrekend mag worden met zijn WIA-uitkering, omdat de bonus dient te worden aangemerkt als loon uit vroegere dienstbetrekking. De bonus heeft betrekking op de jaren 2014, 2015 en 2016 toen appellant werkzaam was als senior portfoliomanager. Er bestaat geen nauw verband tussen de bonus en de arbeid, die appellant vanaf 19 februari 2018 verricht. Die arbeid betreft aangepast werk voor tien uur per week zonder bonusregeling. De betalingen op grond van de Regeling zijn volgens appellant niet aan te merken als een rechtstreekse beloning dan wel een onmiddellijke tegenprestatie voor in een bepaald tijdvak verrichte arbeid. De betalingen in 2018 zijn afhankelijk van beleggingen in het verleden. Volgens appellant is de bonus vergelijkbaar met een pensioenuitkering, die ook afhankelijk is van resultaten van beleggingen. Verder is sprake van een onverplicht karakter. De werkgever had de bevoegdheid om de bonus wel of niet te betalen aan appellant. Op grond van artikel 3.9 van het Regeling vervalt het recht tot deelname aan de variabele beloningsregeling indien de deelnemer in het 2e ziektejaar een arbeidsongeschiktheid van meer dan 50% heeft. Appellant meent dat sprake is van een vergelijkbare situatie als in de uitspraak van de Raad van 25 maart 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:921.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om de aangevallen uitspraak te bevestigen. De betaling kan worden aangemerkt als een uitgestelde betaling van resultaten uit arbeid in het jaar voorafgaand aan het toekennen van de bonus. Er bestaan geen aanknopingspunten dat de bonus een onverplicht karakter had. Aanspraken die zijn opgebouwd kunnen op grond van de Regeling niet vervallen. Appellant heeft in de jaren 2014, 2015 en 2016, dus voor zijn uitval, de rechten opgebouwd. Een vergelijking met een pensioenregeling gaat volgens het Uwv niet op.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
In geschil is of de bonus, die in april 2018 aan appellant is uitbetaald, moet worden aangemerkt als loon uit tegenwoordige of als loon uit vroegere dienstbetrekking en al dan niet moet worden verrekend met de WIA-uitkering.
4.2.
Op grond van artikel 3:2, eerste lid, aanhef en onder a, van het Algemeen inkomensbesluit socialezekerheidswetten, in samenhang met artikel 16, tweede lid, aanhef en onder a, Wet financiering sociale verzekeringen wordt niet onder loon gerekend hetgeen uit een vroegere dienstbetrekking als bedoeld in de Wet op de Loonbelasting 1964 wordt genoten.
4.3.
De rechtbank wordt gevolgd in het oordeel dat de bonus dient te worden aangemerkt als loon uit tegenwoordige dienstbetrekking. Er bestaat een nauw verband tussen de betaling van de bonus en de verrichte arbeid van appellant, nu de bonus betrekking op de werkzaamheden die appellant heeft verricht in de verzekerde arbeid als senior portfoliomanager.
4.4.
Uit de door appellant in bezwaar overgelegde brieven van zijn werkgever over de uitbetaling van de variabele beloning van april 2015, april 2016 en juli 2017 blijkt het volgende. De werkgever heeft in de jaren 2015, 2016 en 2017 telkens de hoogte van de totale aan appellant toekomende variabele beloning over het voorgaande jaar vastgesteld op een bepaald percentage, afhankelijk van de performance van appellant over dat voorgaande jaar. Ieder jaar is 40% van de totale beloning direct uitgekeerd en 60% is voorwaardelijk toegekend, waarbij is toegezegd dat, afhankelijk van de behaalde performance, die 60% in de drie daaropvolgende jaren jaarlijks in drie gelijke delen, te weten 20% per jaar, in de maand april van ieder jaar zal worden uitgekeerd. De in april 2018 betaalde bonus bestaat dus uit 20% van de vastgestelde totale variabele beloningen, die in de jaren 2015, 2016 en 2017 aan appellant zijn toegekend. Uit dit beloningsysteem valt af te leiden dat de bonus, die in april 2018 is uitbetaald, in een directe relatie staat tot de verrichte arbeid, die appellant in de voorgaande jaren heeft verricht. De bonus moet dan ook gezien worden als loon dat een rechtstreekse beloning vormt voor de arbeid die appellant heeft verricht als senior portfoliomanager. Van een onverplicht karakter is geen sprake, nu de werkgever in de genoemde brieven de uitkering van deze bonus in de toekomst heeft toegezegd. Enkel de hoogte van de bonus was afhankelijk van de behaalde performance. Ook de vraag of de werkgever al dan niet bevoegd was de bonus niet uit te betalen is niet van belang, nu vast staat dat de werkgever de bonus daadwerkelijk heeft uitbetaald.
4.5.
Er is geen sprake van een vergelijkbare situatie als in de uitspraak van de Raad van 25 maart 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:921. In deze uitspraak is sprake van een bijzondere situatie, waarin is geoordeeld dat het loon uit werkzaamheden, dat de betrokkene ontving nadat de wachttijd van 104 weken was verstreken, zonder dat die werkzaamheden de bedongen arbeid zijn geworden, op grond van artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a, van het (toen geldende) Inkomensbesluit Wet WIA niet in mindering dient te worden gebracht op het WIA-maandloon. In deze zaak gaat het om een bonus die is opgebouwd tijdens de dienstbetrekking voordat de arbeidsongeschiktheid was ingetreden. Het Uwv heeft de bonus terecht aangemerkt als een beloning voor de in een bepaald tijdvak verrichte arbeid. De vraag of de dienstbetrekking waaruit de inkomsten worden genoten ten tijde van het genieten ervan nog bestond, is hierbij niet doorslaggevend (zie Hoge Raad 31 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:165). Het Uwv heeft de bonus daarom op goede gronden verrekend met de WIA-uitkering.
4.6.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.E. Fortuin, in tegenwoordigheid van A.L. Abdoellakhan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 mei 2021.
(getekend) M.E. Fortuin
(getekend) A.L. Abdoellakhan
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH Den Haag) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over het begrip loon.