Uitspraak
18.6491 PW, 19/2438 PW, 20/66 PW, 20/67 PW
OVERWEGINGEN
13 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4764 behoren de kosten van de premies voor een aanvullende ziektekostenverzekering niet tot de noodzakelijke kosten van het bestaan in de zin van artikel 35, eerste lid, van de PW. Nu appellante heeft gevraagd om bijzondere bijstand, ligt het in beginsel op haar weg om aannemelijk te maken dat sprake is van bijzondere individuele omstandigheden op grond waarvan de – extra – kosten van een aanvullende ziektekostenverzekering toch als noodzakelijk zijn aan te merken. Daarin is appellante niet geslaagd. Met de ingezonden rekeningen en declaraties voor tandverzorging en fysiotherapie, waaruit blijkt dat zij gebruik maakt van zorg waarvan de kosten door haar aanvullende zorgverzekering worden vergoed, heeft appellante deze bijzondere individuele omstandigheden niet aannemelijk gemaakt. De enkele gestelde omstandigheid dat haar verzekeraar ook kosten heeft vergoed die niet zouden zijn vergoed uit de door het college aangewezen collectieve verzekering maakt ook nog niet dat sprake is van uit bijzondere individuele omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten.