ECLI:NL:CRVB:2012:BX6670

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 september 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-5046 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor kosten reeds voldaan

In deze zaak heeft appellante, A. te B., hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Breda, die op 2 augustus 2010 haar beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam ongegrond had verklaard. De zaak betreft een aanvraag voor bijzondere bijstand voor kosten van griffierechten en eigen bijdrage voor gefinancierde rechtshulp, ingediend op 20 oktober 2009. Het college heeft deze aanvraag op 5 november 2009 afgewezen, omdat de kosten al op 13 oktober 2009 door appellante waren voldaan. Het college stelde dat er geen recht op bijstand bestond, aangezien de kosten al waren gedekt voordat de aanvraag werd ingediend.

De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het besluit van het college ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat de kosten zich wel degelijk op 20 oktober 2009 hebben voorgedaan, omdat haar zoon het bedrag had voorgeschoten en zij dit aan hem moest terugbetalen. De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak beoordeeld en vastgesteld dat de kosten reeds waren voldaan vóór de indiening van de aanvraag. Volgens de wet en de geldende rechtspraak is er in beginsel geen plaats voor bijstandsverlening voor kosten die al zijn voldaan.

De Raad heeft geconcludeerd dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat er geen uitzonderlijke omstandigheden zijn die een afwijking van deze regel rechtvaardigen. Het hoger beroep van appellante is dan ook afgewezen en de aangevallen uitspraak is bevestigd. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

10/5046 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 2 augustus 2010, 10/727 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
Datum uitspraak: 4 september 2012
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. B.B. Zebregs, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het college heeft, op verzoek van de Raad, nadere stukken toegezonden.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 24 juli 2012, waar partijen, zoals tevoren bericht, niet zijn verschenen.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellante heeft op 20 oktober 2009 een aanvraag ingediend om bijzondere bijstand voor de kosten van griffierechten en de eigen bijdrage voor gefinancierde rechtshulp tot een bedrag van in totaal € 360,--.
1.2. Bij besluit van 5 november 2009 heeft het college de aanvraag onder verwijzing naar artikel 11 van de Wet werk en bijstand (WWB) en het gemeentelijk beleid afgewezen op de grond dat deze kosten, die betrekking hebben op een gerechtelijke procedure over geleden schade, voor eigen rekening en risico van appellante behoren te blijven.
1.3. Bij besluit van 6 januari 2010 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 5 november 2009 ongegrond verklaard. Daaraan is ten grondslag gelegd dat in beginsel geen plaats is voor verlening van bijstand voor kosten waarin ten tijde van de aanvraag reeds is voorzien. Nu de onder 1.1 vermelde kosten reeds op 13 oktober 2009 door appellante zijn voldaan, was ten tijde van de aanvraag op 20 oktober 2009 in de kosten voorzien zodat de kosten zich niet (meer) voordeden. Om die reden kan volgens het college geen bijzondere bijstand voor deze kosten worden toegekend.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Zij heeft aangevoerd dat de kosten zich wel degelijk op 20 oktober 2009 hebben voorgedaan aangezien de zoon van appellante het onder 1.1 genoemde bedrag heeft voorgeschoten en zij dit bedrag aan hem terug moet betalen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de WWB wordt bijstand verleend aan iedere Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien. Volgens vaste rechtspraak (CRvB 11 december 2007, LJN BC0717) vloeit uit deze bepaling voort dat in beginsel geen plaats is voor bijstandsverlening in kosten waarin ten tijde van de aanvraag reeds is voorzien.
4.2. Zoals uit de gedingstukken blijkt, waren de onder 1.1 aangehaalde kosten reeds voldaan op 13 oktober 2009, dus vóór de indiening van de aanvraag op 20 oktober 2009 om bijzondere bijstand voor die kosten. Gelet hierop was dan ook voor verlening van bijzondere bijstand in die kosten in beginsel geen plaats. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat in wat appellante heeft aangevoerd geen omstandigheden zijn gelegen die een uitzondering op dit uitgangspunt rechtvaardigen.
4.3. Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C. van Viegen als voorzitter en M. Hillen en E.J. Govaers als leden, in tegenwoordigheid van V.C. Hartkamp als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 september 2012.
(getekend) C. van Viegen
(getekend) V.C. Hartkamp