ECLI:NL:CRVB:2021:1159
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing verzoek om terug te komen van eerdere besluiten inzake Wajong-uitkering
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de afwijzing van zijn verzoek om terug te komen van eerdere besluiten van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) inzake zijn Wajong-uitkering. Appellant had in 2000 en 2009 aanvragen ingediend voor een Wajong-uitkering, die beide waren afgewezen. In 2016 diende hij een verzoek in om terug te komen van deze eerdere besluiten, maar het Uwv oordeelde dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die dit rechtvaardigden. De rechtbank Midden-Nederland had het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, en appellant ging in hoger beroep.
De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. De Raad volgt de rechtbank in haar oordeel dat de informatie die appellant heeft aangevoerd niet kan worden aangemerkt als nieuwe feiten die aanleiding geven om terug te komen van de eerdere besluiten. De Raad concludeert dat het verzoek van appellant om een onafhankelijke deskundige in te schakelen wordt afgewezen, omdat er geen twijfel bestaat over de conclusies van het Uwv. Het hoger beroep van appellant wordt afgewezen en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd.