ECLI:NL:CRVB:2021:115
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Uitsluiting van AOW-verzekering voor medewerkers van volkenrechtelijke organisaties
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 januari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de AOW-verzekering van appellante, die werkzaam was bij een volkenrechtelijke organisatie. De Sociale verzekeringsbank (Svb) had appellante niet verzekerd geacht voor de AOW voor de periode van 16 maart 1999 tot en met 13 augustus 2017. Appellante stelde dat zij op grond van artikel 14, eerste lid, aanhef en onder a, van het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen 1999 (BUB) AOW-verzekerd was, omdat zij naast haar werkzaamheden voor de volkenrechtelijke organisatie ook als zelfstandige en freelance tolk had gewerkt. De Svb verwierp deze stelling en stelde dat de uitsluiting van de AOW-verzekering voortvloeide uit artikel XXVII van de ICTY-Zetelovereenkomst, waaruit blijkt dat medewerkers van het Tribunaal zijn uitgesloten van de verplichte sociale verzekeringen in Nederland.
De rechtbank Noord-Holland had het beroep van appellante ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep bevestigde deze uitspraak. De Raad oordeelde dat de stelling van appellante dat artikel 14 van het BUB een aanvulling vormt op de ICTY-Zetelovereenkomst niet houdbaar was. De Raad benadrukte dat de uitsluiting van de AOW-verzekering voor medewerkers van volkenrechtelijke organisaties geldt ongeacht hun nationaliteit en dat er geen uitzonderingen zijn voor deze groep. De uitspraak bevestigt de rechtspositie van medewerkers van volkenrechtelijke organisaties met betrekking tot sociale verzekeringen in Nederland.