In deze zaak heeft de Hoge Raad op 28 september 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de verzekering voor de Algemene Ouderdomswet (AOW) van een medewerker van Eurojust. De belanghebbende, die sinds 1 november 2002 als 'staff member' bij Eurojust werkt, heeft in cassatie beroep ingesteld tegen een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 23 juni 2017. De CRvB had geoordeeld dat de belanghebbende niet volledig verzekerd was voor de AOW, omdat zijn werkzaamheden voor Eurojust op grond van artikel 14 van de Zetelovereenkomst niet leiden tot verzekering voor de AOW. De Sociale Verzekeringsbank (SVB) had de belanghebbende alleen verzekerd geacht voor de AOW voor de dagen dat hij als reservist bij het Ministerie van Defensie werkzaamheden verrichtte.
De Hoge Raad heeft de klachten van de belanghebbende beoordeeld en geconcludeerd dat de uitsluiting van verplichte sociale verzekeringen voor staff members van Eurojust, zoals vastgelegd in de Zetelovereenkomst, niet in strijd is met de EU-regelingen. De Hoge Raad oordeelde dat de uitsluiting in alle opzichten geldt en dat er geen uitzonderingsmogelijkheden zijn. De eerste en tweede klacht van de belanghebbende werden verworpen, evenals de overige klachten, die niet tot cassatie konden leiden. De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie ongegrond en achtte geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.