ECLI:NL:CRVB:2021:1130
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en recht op WIA-uitkering
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 mei 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de arbeidsongeschiktheid van betrokkene en het recht op een WIA-uitkering. Appellante, de werkgever van betrokkene, had hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De rechtbank had het beroep van appellante gegrond verklaard, maar de Centrale Raad oordeelt dat de rechtbank de beroepsgronden van appellante puntsgewijs en overtuigend heeft besproken. Appellante heeft in hoger beroep geen nieuwe gegevens overgelegd die de eerdere conclusies van de rechtbank zouden kunnen ondermijnen.
De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat het Uwv op goede gronden heeft vastgesteld dat de mate van arbeidsongeschiktheid van betrokkene 73,39% bedraagt. Dit percentage is van belang voor de beoordeling van het recht op een IVA-uitkering. De Raad concludeert dat er geen recht bestaat op een IVA-uitkering, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid niet voldoende is. De argumenten van appellante dat betrokkene in aanmerking zou moeten komen voor een IVA-uitkering zijn niet onderbouwd met nieuwe medische gegevens.
De uitspraak van de Centrale Raad bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en wijst het hoger beroep van appellante af. De Raad concludeert dat de aangevochten uitspraak moet worden bevestigd en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.