ECLI:NL:CRVB:2017:4042

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 november 2017
Publicatiedatum
22 november 2017
Zaaknummer
15/4142 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake arbeidsongeschiktheid en WIA-uitkering met betrekking tot de functie van inpakker

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 november 2017 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. Appellant, die zich op 10 oktober 2009 ziek meldde, heeft in hoger beroep aangevoerd dat zijn arbeidsongeschiktheid door het Uwv is onderschat. Het Uwv had vastgesteld dat appellant per 11 augustus 2014 geschikt was voor de functie van inpakker, maar appellant betwistte deze conclusie. De Raad oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat appellant per 7 april 2014 in staat was de functie van inpakker te vervullen, gezien zijn urenbeperking van zes uur per dag. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak en het besluit van het Uwv, herroept het besluit van 11 augustus 2014 en oordeelt dat appellant recht heeft op een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet WIA. Tevens werd het Uwv veroordeeld tot vergoeding van de kosten van appellant voor verleende rechtsbijstand, die in totaal € 3.217,50 bedragen.

Uitspraak

15/4142 ZW
Datum uitspraak: 22 november 2017
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
30 april 2015, 15/186 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.M.M. Brouwer, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft een besluit van 1 oktober 2015 ingezonden, waarbij het Uwv heeft vastgesteld dat appellant met ingang van 7 april 2014 recht heeft op een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
Het Uwv heeft nader gereageerd, onder inzending van een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep.
Het onderzoek ter zitting door de enkelvoudige kamer heeft plaatsgevonden op 6 april 2016. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Brouwer. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.J.F. Bär.
Het onderzoek is heropend na de zitting. De enkelvoudige kamer heeft de zaak verwezen naar de meervoudige kamer.
Partijen hebben toestemming gegeven een nader onderzoek ter zitting achterwege te laten, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was werkzaam als algemeen medewerker voor 40 uur per week. Op
10 oktober 2009 heeft hij zich ziek gemeld. Bij besluit van 18 juni 2012 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant per 10 oktober 2011 geen recht heeft op een WIA-uitkering, omdat appellant per die datum voor minder dan 35% arbeidsongeschikt wordt geacht. Appellant heeft zich op 7 april 2014 weer ziek gemeld met fysieke en psychische klachten. Op dat moment ontving hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW).
1.2.
Op 8 augustus 2014 heeft appellant het spreekuur bezocht van een arts van het Uwv. Deze arts heeft appellant per 11 augustus 2014 geschikt geacht voor de functie van inpakker, zoals die in het kader van de WIA-beoordeling is geselecteerd. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 11 augustus 2014 vastgesteld dat appellant per 11 augustus 2014 geen recht meer heeft op ziekengeld. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 9 december 2014 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 9 december 2014 ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat zijn beperkingen door het Uwv zijn onderschat, en dat hij niet in staat is (één van) de in het kader van de Wet WIA geselecteerde functies te vervullen. In dat kader heeft appellant onder meer gewezen op het hiervoor vermelde besluit van 1 oktober 2015, waarbij aan appellant alsnog met ingang van
7 april 2014 in aanmerking is gebracht voor een uitkering ingevolge de Wet WIA.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de Ziektewet (ZW) heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding verrichte arbeid. Deze regel lijdt in zoverre uitzondering dat, wanneer de verzekerde na het volbrengen van de wachttijd, blijvend ongeschikt is voor zijn oude werk en niet in enig werk heeft hervat, als maatstaf geldt arbeid, zoals die nader is geconcretiseerd bij de beoordeling van de aanspraak van betrokkene op een uitkering ingevolge de Wet WIA. Van ongeschiktheid in de zin van de ZW is geen sprake indien de verzekerde geschikt is voor ten minste één van de functies die zijn geselecteerd bij de schatting in het kader van de Wet WIA.
4.2.
Bij meergenoemd besluit van 1 oktober 2015 heeft het Uwv alsnog bepaald dat appellant per 7 april 2014, zijnde de datum van ziekmelding, recht heeft op een uitkering ingevolge de Wet WIA, aangezien appellant per die datum als toegenomen arbeidsongeschikt wordt beschouwd. Er is per die datum een nieuwe Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld, die onder meer een urenbeperking bevat (30 uur per week, zes uur per dag). In haar rapport van 30 september 2015 concludeert de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep dat appellant op grond van de nieuwe FML niet meer in staat is de vorige geselecteerde functies te vervullen behalve de functie inpakker, die bij de eerdere WIA-schatting als reservefunctie is gehanteerd.
4.3.
De vraag dient te worden beantwoord of appellant, gelet op zijn beperkingen zoals die zijn opgenomen in de per 7 april 2014 geldende FML, in staat is de functie van inpakker te vervullen. Daarbij is met name ook de per die datum geldende urenbeperking aan de orde. Blijkens het resultaat functiebeoordeling betreft het hier een functie van gemiddeld 25 uur per week, maximaal acht uur per dag. Deze tijden passen niet naadloos op de beperking van appellant van 30 uur per week, zes uur per dag. In haar rapport van 4 april 2016 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep overwogen dat deze functie “passend is te maken”. Het arbeidspatroon kan in overleg met de werkgever worden aangepast, waarbij het van belang is dat de machine gedurende de dag (bedoeld is kennelijk: de hele dag) draait.
4.4.
Gelet op de in 4.1 bedoelde vaste rechtspraak kan in dezen slechts maatstaf zijn (één van) de functies die bij de eerdere WIA-schatting zijn gehanteerd. Met het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 4 april 2016 is onvoldoende komen vast te staan dat appellant per 7 april 2014 in staat moet worden geacht de functie van inpakker, zoals omschreven in het resultaat functiebeoordeling (maximaal 8 uur per dag, 25 uur per week) te vervullen, nu voor appellant een urenbeperking geldt van zes uur per dag. De stelling dat de functie, in overleg met de werkgever, passend is te maken, vindt geen grond in het Resultaat functieomschrijving, en is als zodanig ook te weinig concreet om een herstelverklaring op te kunnen baseren.
5. De overwegingen in 4.1 tot en met 4.4 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep slaagt en dat de aangevallen uitspraak en het bestreden besluit moeten worden vernietigd. Het besluit van 11 augustus 2014 zal worden herroepen.
6. Er is aanleiding het Uwv te veroordelen tot vergoeding van de kosten van appellant voor verleende rechtsbijstand. Deze worden begroot op € 990,- in bezwaar, op € 990,- in beroep, en op € 1.237,50 in hoger beroep.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 9 december 2014 gegrond en vernietigt dat besluit;
  • herroept het besluit van 11 augustus 2014;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit van
  • veroordeelt het Uwv in de kosten van appellant tot een bedrag van € 3.217,50;
  • bepaalt dat het Uwv het door appellant betaalde griffierecht van in totaal € 168,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman als voorzitter en J.S. van der Kolk en
F.M.S. Requisizione, in tegenwoordigheid van M.S.E.S. Umans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar 22 november 2017.
(getekend) E.W. Akkerman
De griffier is verhinderd te tekenen.

HD