ECLI:NL:CRVB:2021:1121

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 mei 2021
Publicatiedatum
18 mei 2021
Zaaknummer
18/5071 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering Wajong-uitkering op basis van arbeidsvermogen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 mei 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. De appellante, geboren in 1993, had op 1 december 2016 een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, maar het Uwv weigerde deze op 6 april 2017. De reden hiervoor was dat appellante ten tijde van de aanvraag over arbeidsvermogen beschikte. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen deze beslissing ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep.

De Raad heeft vastgesteld dat appellante, ondanks haar gezondheidsproblemen, in staat was om ten minste twee uur per dag te werken en dat zij over basale werknemersvaardigheden beschikte. De rechtbank had geoordeeld dat appellante geschikt was voor de functie van routechauffeur, een fysiek lichte functie die geen repetitief gebruik van de handen vereist. Appellante voerde in hoger beroep aan dat haar ziekte progressief was en dat zij geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie had, maar de Raad volgde het standpunt van het Uwv dat zij wel degelijk arbeidsvermogen had.

De Raad concludeerde dat de rechtbank terecht het standpunt van het Uwv had gevolgd en dat appellante niet als jonggehandicapte kon worden aangemerkt. De mogelijkheid voor appellante om een nieuwe aanvraag in te dienen bij het Uwv in het geval van een toename van beperkingen werd ook genoemd. De uitspraak bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

18.5071 WAJONG

Datum uitspraak: 12 mei 2021
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 17 augustus 2018, 17/3515 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A. Kara, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Appellante heeft nadere stukken ingezonden.
Het Uwv heeft een verweerschrift en een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 januari 2021. Appellante is verschenen, vergezeld door haar ouders en bijgestaan door mr. Kara. Voor het Uwv heeft mr. R.M.C. Bastings-Vangangelt door middel van videobellen deelgenomen.
Het onderzoek is ter zitting geschorst.
Het Uwv heeft rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ingestuurd. Appellante heeft daarop gereageerd.
Partijen hebben desgevraagd niet verklaard gebruik te willen maken van het recht om op een nadere zitting te worden gehoord, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante, geboren [geboortedatum] 1993, heeft op 1 december 2016 een aanvraag
Beoordeling arbeidsvermogen ingediend. Zij heeft daarbij aangegeven dat ze op 23 november 2016 is gestopt met haar PABO-opleiding, omdat voorzetting gezien haar huidige gezondheid geen optie meer was. Appellante is gediagnosticeerd met gelimiteerde cutane systemische sclerose, het syndroom van Raynaud en een chronische aanpassingsstoornis.
1.2.
Bij besluit van 6 april 2017 heeft het Uwv geweigerd aan appellante een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) toe te kennen. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts ten grondslag. Bij besluit van 27 september 2017 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 6 april 2017 ongegrond verklaard. Daaraan liggen ten grondslag rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat niet ter discussie staat dat appellante beschikt over basale werknemersvaardigheden en geacht kan worden een taak in een arbeidsorganisatie uit te voeren. Ter discussie staat of zij in staat is om één uur aaneengesloten te werken en met een werkbelasting van ten minste twee uren per dag een functie kan vervullen waarmee per uur het minimumloon kan worden verdiend. De rechtbank heeft het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, dat appellante hiertoe in staat is, onderschreven. De rechtbank heeft voorts geoordeeld dat het Uwv zijn standpunt dat appellante tenminste één uur aaneengesloten kan werken van voldoende onderbouwing heeft voorzien. De rechtbank heeft het Uwv gevolgd in het standpunt dat appellante geschikt is te achten voor de functie van routechauffeur, omdat het een fysiek lichte functie betreft en daarbij geen repetitief gebruik van de handen is vereist.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat gezien de progressiviteit van haar ziekte, geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zijn te verwachten. Voorts heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat niet ter discussie zou staan dat appellante over werknemersvaardigheden zou beschikken en een taak uit zou kunnen voeren in een arbeidsorganisatie. Appellante heeft daarbij onder meer verwezen naar de resultaten van een in 2018 doorlopen revalidatietraject, waaruit blijkt dat de vermoeidheidsklachten blijvend en beperkend zijn. Ten slotte is medio augustus 2018 parodontitis bij appellante vastgesteld, mede ontstaan door sclerodermie. Aanvullend heeft appellante gesteld dat de functie van routechauffeur voor haar niet geschikt is.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit en daarvoor verwezen naar rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en arbeidsdeskundige bezwaar en beroep.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1.
Op grond van artikel 1a:1, eerste lid en onder b, van de Wajong is jonggehandicapte de ingezetene die na de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft en in het jaar, onmiddellijk voorafgaand aan de dag waarop dit is ingetreden, gedurende ten minste zes maanden studerende was.
4.1.2.
Op grond van artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten heeft een betrokkene geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie (arbeidsvermogen) als hij (a) geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie, (b) niet over basale werknemersvaardigheden beschikt, (c) niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur, of (d) niet ten minste vier uur per dag belastbaar is tenzij hij ten minste twee uur per dag belastbaar is en in staat is per uur ten minste een bedrag te verdienen dat gelijk is aan het minimumloon per uur. Voor een meer algemene beschrijving van het beoordelingskader wordt verwezen naar de uitspraken van de Raad van 5 april 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1018, en 16 januari 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:286.
4.2.
Het Uwv heeft zich op het standpunt gesteld dat appellante beschikt over arbeidsvermogen, omdat zij niet voldoet aan (ten minste) een van de vier onder 4.1.2 genoemde voorwaarden. Appellante is in verband met haar fysieke en psychische klachten weliswaar geen vier uur per dag belastbaar, maar wel twee uur per dag en in staat om per uur ten minste het minimumloon te verdienen. Ter onderbouwing heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep de functie van routechauffeur (functienummer 3813.0595.013) geselecteerd, waarmee ten minste het minimumloon per uur kan worden verdiend.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank, dat er geen aanleiding is het standpunt van het Uwv voor onjuist te houden, wordt gevolgd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in bezwaar kennis genomen van de uitgebreide medische informatie van de behandelaars. Hij heeft bij het medisch onderzoek een qua lokalisatie en omvang nog beperkte sclerodermie, met name aan de handen en in mindere mate aan de voeten, vastgesteld. De aandoening heeft met name gevolgen voor de doorbloeding van vingers/handen en tenen/voeten en het omgaan met koude. Uit informatie van de reumatoloog noch uit het eigen medisch onderzoek blijkt volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat de aandoening erg actief is. Vanwege de relatief beperkte omvang van de aandoening acht de verzekeringsarts bezwaar en beroep de klacht van invaliderende vermoeidheid niet goed te onderbouwen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep acht deze deels verklaarbaar vanuit verwerkingsproblematiek, medicatiegebruik dan wel psychische klachten. Gelet op de aanwezige combinatie van klachten acht de verzekeringsarts bezwaar en beroep appellante niet vier uur per dag belastbaar, maar - rekening houdend met de beperkingen - kennelijk wel voor twee uur per dag (verdeeld over de dag). In zijn rapport van 1 februari 2021 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep toegelicht dat hij daarbij heeft aangesloten bij de omvang van het vrijwilligerswerk dat appellante ten tijde in geding verrichtte en dat er medisch gezien geen beletsel is appellante twee uur aaneengesloten belastbaar te achten, zoals in de functie van routechauffeur is vereist. De verzekeringsarts heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat het in hoger beroep ingediende verslag van het revalidatietraject in 2018 de conclusie niet anders maakt, omdat dit verslag niet ziet op de medische situatie van appellante ten tijde van de datum in geding. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft genoegzaam toegelicht dat er in de functie van routechauffeur tijdens de totale routeduur van twee uur voldoende mogelijkheden zijn om het zitten af te wisselen met lopen, omdat er tien tot vijftien afleveradressen zijn, waarbij uit de auto gestapt wordt en gelopen moet worden. Het betreft verder een fysiek lichte functie zonder conflicterende klantcontacten en zonder deadlines of productiepieken. De Raad merkt daarbij op dat van een langdurige blootstelling aan koude, zoals appellante heeft aangevoerd, in de functie van routechauffeur geen sprake is.
4.4.
Het standpunt dat appellante, gelet op haar bijbaantjes in het verleden en de door haar gevolgde PABO-opleiding, beschikt over basale werknemersvaardigheden, is voldoende gemotiveerd. Dit geldt eveneens voor het standpunt dat appellante niet beperkt is in het zelfstandig handelen, omdat geen sprake is van gedragsproblematiek en zij geacht kan worden ten minste een uur aaneengesloten te kunnen werken.
4.5.
Gelet op 4.3 en 4.4 heeft de rechtbank terecht het Uwv gevolgd in zijn standpunt dat appellante ten tijde van haar aanvraag beschikte over arbeidsvermogen en om die reden niet als jonggehandicapte is aan te merken. De vraag naar de duurzaamheid kan daarom onbeantwoord blijven. Voor zover bij appellante inmiddels sprake is van een toename van beperkingen, bestaat voor haar de mogelijkheid om bij het Uwv op grond van artikel 1a:1, tweede lid, van de Wajong een nieuwe aanvraag in te dienen.
4.6.
De overwegingen in 4.3 tot en met 4.5 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers als voorzitter en J.T.H. Zimmerman en
F.M. Rijnbeek als leden, in tegenwoordigheid van L. Winters als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 mei 2021.
(getekend) E.J.J.M. Weyers
(getekend) L. Winters