In deze zaak heeft appellante, geboren in 1966 en bekend met diverse psychische en fysieke klachten, een aanvraag ingediend voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz). De aanvraag werd door het CIZ afgewezen, omdat de somatische klachten van appellante niet leidden tot een blijvende behoefte aan 24 uur per dag zorg in de nabijheid. De rechtbank Midden-Nederland heeft het beroep van appellante tegen deze afwijzing ongegrond verklaard. Appellante heeft vervolgens hoger beroep ingesteld, waarbij zij aanvoert dat zij wel degelijk voldoet aan de voorwaarden voor Wlz-zorg, onder andere omdat zij tijdens haar wegrakingen niet in staat is om hulp te vragen.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat appellante onvoldoende procesbelang heeft, omdat zij in juni 2020 naar Hongarije is verhuisd en daardoor geen ingezetene meer is van Nederland. De Raad heeft de medische adviezen van het CIZ onderschreven, die stelden dat de psychische problematiek van appellante niet leidt tot een lichamelijke zorgbehoefte die toegang biedt tot de Wlz. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de zorgbehoefte voortvloeiend uit de psychische klachten van appellante niet voldoet aan de wettelijke criteria voor Wlz-zorg. De uitspraak is gedaan op 12 mei 2021.