ECLI:NL:CRVB:2021:1109

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 mei 2021
Publicatiedatum
12 mei 2021
Zaaknummer
19/4808 WLZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) en procesbelang bij hoger beroep

In deze zaak heeft appellante, geboren in 1966 en bekend met diverse psychische en fysieke klachten, een aanvraag ingediend voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz). De aanvraag werd door het CIZ afgewezen, omdat de somatische klachten van appellante niet leidden tot een blijvende behoefte aan 24 uur per dag zorg in de nabijheid. De rechtbank Midden-Nederland heeft het beroep van appellante tegen deze afwijzing ongegrond verklaard. Appellante heeft vervolgens hoger beroep ingesteld, waarbij zij aanvoert dat zij wel degelijk voldoet aan de voorwaarden voor Wlz-zorg, onder andere omdat zij tijdens haar wegrakingen niet in staat is om hulp te vragen.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat appellante onvoldoende procesbelang heeft, omdat zij in juni 2020 naar Hongarije is verhuisd en daardoor geen ingezetene meer is van Nederland. De Raad heeft de medische adviezen van het CIZ onderschreven, die stelden dat de psychische problematiek van appellante niet leidt tot een lichamelijke zorgbehoefte die toegang biedt tot de Wlz. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de zorgbehoefte voortvloeiend uit de psychische klachten van appellante niet voldoet aan de wettelijke criteria voor Wlz-zorg. De uitspraak is gedaan op 12 mei 2021.

Uitspraak

19.4808 WLZ

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 15 oktober 2019, 18/4975 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (Hongarije) (appellante)

CIZ

Datum uitspraak: 12 mei 2021
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J. Heek hoger beroep ingesteld.
CIZ heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van 7 april 2021. Partijen zijn niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante, geboren in 1966, is onder meer bekend met een chronische PTSS, een dissociatieve stoornis en complexe fysieke klachten.
1.2.
Appellante heeft op 20 februari 2018 bij CIZ een aanvraag ingediend voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz).
1.3.
CIZ heeft de aanvraag bij besluit van 29 juni 2018 afgewezen en deze afwijzing na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 20 november 2018 (bestreden besluit). Daaraan is, onder verwijzing naar het advies van zijn medisch adviseur L.F.G.M. Pluim-Hesselmans, ten grondslag gelegd dat de somatische klachten van appellante niet leiden niet tot een blijvende behoefte aan 24 uur per dag zorg in de nabijheid. Daarnaast is sprake van psychische klachten. Deze klachten, waaronder de chronische PTSS en de dissociatieve stoornis, leiden ertoe dat appellante veel nabijheid nodig heeft. De psychiatrische problematiek biedt geen toegang tot de Wlz.
1.4.
Naar aanleiding van het door appellante tegen het bestreden besluit ingestelde beroep en de daarbij overgelegde stukken heeft medisch adviseur L. Cornelissen-Houben op 13 juni 2019 en op 29 augustus 2019 aanvullend medisch advies uitgebracht. De medisch adviseur zag in het – in beroep – nader bekend worden van de in 2016 gestelde DSM-V-diagnose conversiestoornis geen aanleiding om het eerdere medisch advies te wijzigen. Volgens de medisch adviseur worden in de DSM-V de termen conversiestoornis en FNS (functionele neurologische symptoomstoornis) beiden vermeld. Deze stoornis kan zowel aangemerkt worden als een psychiatrische stoornis, op basis van een conversiestoornis, of als een neurologische stoornis, waarbij dan door een neuroloog een functionele neurologische symptoomstoornis is gediagnosticeerd. In de situatie van appellante worden de klachten en symptomen, in rust en bij stress, door klinisch psycholoog C.F. Croes, beschreven in zijn brief van 20 maart 2019, verklaard vanuit een conversiestoornis. Er is niet door een neuroloog diagnostisch onderzoek verricht, waaruit de diagnose FNS volgt, op basis van de criteria zoals vermeld in de DSM-V. Op basis van de beschikbare gegevens kan CIZ daarom de conversieproblematiek niet aanmerken als somatische problematiek. De zorgbehoefte voortkomende uit de conversie (psychiatrische problematiek) biedt geen toegang tot de Wlz.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank, samengevat, overwogen dat de medische adviezen van CIZ op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen en dat appellante in verband met de somatische problematiek niet is aangewezen op 24 uur per dag zorg in de nabijheid. De klachten die maken dat appellante veel zorg in de nabijheid nodig heeft, worden veroorzaakt door haar dissociatieve stoornis en haar conversiestoornis. De medisch adviseurs hebben deze stoornissen gekwalificeerd als niet lichamelijk van aard, maar als psychisch van aard. Tot dat oordeel zijn zij gekomen op basis van onder meer de informatie van de psychiater van appellante. De door appellante ingebrachte (medische) stukken ter onderbouwing van haar stelling dat haar dissociatieve stoornis en haar conversiestoornis lichamelijk van aard zijn, hebben de rechtbank niet doen twijfelen aan de zorgvuldigheid en de juistheid van de medische adviezen van CIZ. Naar het oordeel van de rechtbank heeft CIZ zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat appellante niet voldoet aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor zorg vanuit de Wlz.
3.1.
Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Volgens appellante voldoet zij aan de voorwaarden voor zorg op grond van de Wlz
.De rechtbank is eraan voorbijgegaan dat appellante tijdens haar wegrakingen haar spraak verliest, verkrampt en dat dan geen contact met haar kan worden gemaakt. Ten gevolge van deze lichamelijke klachten kan zij niet adequaat om hulp vragen waardoor zij is aangewezen op 24 uur per dag zorg in de nabijheid. Zij is rolstoelgebonden en bij de algemeen dagelijkse levensverrichtingen op hulp aangewezen.
3.2.
CIZ heeft aangevoerd dat appellante geen procesbelang meer heeft omdat zij in juni 2020 is verhuisd naar Hongarije, waardoor zij geen ingezetene meer is van Nederland en dus geen aanspraak meer kan maken op Wlz-zorg. Bovendien heeft appellante geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat zij kosten heeft gemaakt voor eventueel ontvangen zorg. Voor zover de Raad CIZ daarin niet volgt, heeft CIZ bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1.
Zoals de Raad eerder heeft overwogen (zie onder meer de uitspraak van 8 april 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:887) is pas sprake van (voldoende) procesbelang als het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift met het maken van bezwaar of het indienen van (hoger) beroep nastreeft, daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van (voldoende) procesbelang. Als sprake is van een periode die al verstreken is, blijft procesbelang aanwezig als een inhoudelijk oordeel over het bestreden besluit van belang kan zijn voor een toekomstige periode. Daarnaast kan procesbelang aanwezig blijven in verband met de beoordeling van een verzoek om schadevergoeding, tenzij op voorhand onaannemelijk is dat schade is geleden.
4.1.2.
Anders dan CIZ is de Raad van oordeel dat appellante voldoende procesbelang niet kan worden ontzegd. Appellante heeft op het aanvraagformulier aangekruist dat zij de zorg zelf wil regelen met een persoonsgebonden budget (pgb). Appellante heeft in haar brief van 24 maart 2021 gesteld dat haar zoon sinds november 2016 fulltime voor haar heeft gezorgd. In haar brief van 1 augustus 2019 heeft appellante aangevoerd dat zij haar zoon wil kunnen betalen voor de aan haar verleende zorg en een vervanger wil kunnen inhuren ter ontlasting van haar zoon en dat dit beide alleen kan indien haar aanvraag voor Wlz-zorg wordt toegewezen. Gelet hierop begrijpt de Raad appellante zo dat zij met deze procedure wil bereiken dat zij bij het zorgkantoor een pgb kan aanvragen waarmee zij haar zoon kan betalen voor de door hem verleende zorg. Daarmee heeft zij voldoende procesbelang (zie ook de uitspraak van de Raad van 11 oktober 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3540). De omstandigheid dat appellante nog geen stukken heeft overgelegd waaruit blijkt dat zij kosten heeft gemaakt voor ontvangen zorg leidt niet tot een ander oordeel.
4.2.
De voor de beoordeling van belang zijnde periode in deze zaak loopt van 20 februari 2018 tot 20 november 2018.
4.3.
In artikel 3.2.1, eerste lid, van de Wlz is bepaald dat een verzekerde recht heeft op zorg die op zijn behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden is afgestemd voor zover hij naar aard, inhoud en omvang en uit een oogpunt van doelmatige zorgverlening redelijkerwijs op die zorg is aangewezen omdat hij, vanwege een somatische of psychogeriatrische aandoening of beperking of een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap, een blijvende behoefte heeft aan:
a. permanent toezicht ter voorkoming van escalatie of ernstig nadeel voor de verzekerde, of
b. 24 uur per dag zorg in de nabijheid, omdat hij zelf niet in staat is om op relevante momenten hulp in te roepen en hij, om ernstig nadeel voor hem zelf te voorkomen,
1°. door fysieke problemen voortdurend begeleiding, verpleging of overname van zelfzorg nodig heeft, of
2°. door zware regieproblemen voortdurend begeleiding of overname van taken nodig heeft.
4.4.
Het geschil tussen partijen spitst zich toe op de vraag of appellante een blijvende behoefte heeft aan 24 uur per dag zorg in de nabijheid als bedoeld in artikel 3.2.1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wlz, vanwege de daarin genoemde grondslagen.
4.5.
De Raad verenigt zich met het oordeel van de rechtbank en onderschrijft de overwegingen waarop dat oordeel berust. De Raad voegt hier het volgende aan toe.
4.6.
De rechtbank is met juistheid tot de conclusie gekomen dat uit de adviezen van de medisch adviseurs volgt dat appellante niet voldoet aan de voorwaarden voor zorg op grond van de Wlz. In hetgeen appellante in hoger beroep naar voren heeft gebracht, heeft de Raad geen steun gevonden om tot een ander oordeel te komen dan waartoe de rechtbank is gekomen. De door appellante in hoger beroep genoemde wegrakingen waarbij zij haar spraak verliest, verkrampt en dat dan geen contact met haar kan worden gemaakt, vinden hun oorsprong in de bij appellante vastgestelde dissociatieve stoornis. Dit blijkt uit de schriftelijke informatie die medisch adviseur Pluim-Hesselmans op haar verzoek heeft ontvangen van de behandelaars van appellante bij de GGZ, psychiater E.H.M. Letsoin en GZ-psycholoog M. Renssen. Ook uit de hiervoor genoemde brief van Croes komt naar voren dat de behoefte aan 24-uurs zorg voortvloeit uit de psychische problematiek. De rechtbank heeft dan ook met juistheid overwogen dat de medisch adviseurs deze stoornis hebben gekwalificeerd als niet lichamelijk maar psychisch van aard. Daarmee is geen sprake van een grondslag als genoemd in artikel 3.2.1, eerste lid, van de Wlz.
4.7.
Voor zover appellante in hoger beroep heeft bedoeld dat de wegrakingen het gevolg zijn van de conversiestoornis en dat deze stoornis van lichamelijke aard is, volgt de Raad appellante daarin niet. Medisch adviseur Cornelissen-Houben heeft in haar in 1.4 genoemde advies van 29 augustus 2019 gemotiveerd waarom de conversieproblematiek in dit geval niet kan worden aangemerkt als somatische problematiek. Appellante heeft ook in hoger beroep geen informatie overgelegd waaruit blijkt van een door een neuroloog verricht diagnostisch onderzoek, waaruit de diagnose FNS volgt. CIZ heeft daarom terecht geconcludeerd dat de zorgbehoefte voortkomende uit de conversiestoornis in de te beoordelen periode geen toegang bood tot de Wlz.
4.8.
Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.A. Boersma, in tegenwoordigheid van M. Buur als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 mei 2021.
(getekend) J.P.A. Boersma
(getekend) M. Buur