ECLI:NL:CRVB:2017:3540
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake AWBZ-zorg en procesbelang van appellant
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 oktober 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. Appellant, geboren in 1977, heeft een indicatie voor persoonlijke verzorging en begeleiding aangevraagd op basis van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). Deze aanvraag werd door het CIZ afgewezen, met het argument dat er nog behandelmogelijkheden voor appellant bestonden die voorliggend waren op AWBZ-zorg. De rechtbank verklaarde het beroep van appellant tegen deze afwijzing niet-ontvankelijk, omdat zij van mening was dat appellant geen procesbelang meer had. Appellant heeft echter in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank zijn bezwaren onvoldoende heeft afgewogen en dat hij wel degelijk procesbelang heeft, omdat hij een persoonsgebonden budget (pgb) wil aanvragen om zijn echtgenote te kunnen betalen voor de zorg die zij hem verleent.
De Raad heeft overwogen dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat appellant geen procesbelang heeft. Appellant heeft aangetoond dat hij met zijn hoger beroep een pgb wil aanvragen, wat betekent dat de uitspraak van de Raad voor hem feitelijke betekenis kan hebben. De Raad heeft de aangevallen uitspraak vernietigd en het beroep tegen het besluit van het CIZ inhoudelijk beoordeeld. De Raad concludeert dat het beroep tegen het besluit van 28 augustus 2015 ongegrond is, omdat appellant onvoldoende heeft aangetoond dat hij is uitbehandeld en de adviezen van de medisch adviseurs van het CIZ niet ter discussie heeft gesteld. De Raad heeft CIZ veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van appellant en het griffierecht.