ECLI:NL:CRVB:2021:11
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake bijzondere bijstand voor kosten van bewindvoering en kinderopvang
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellanten tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, waarin de rechtbank het beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Alphen aan den Rijn gegrond verklaarde. De zaak betreft de aanvraag van appellanten om bijzondere bijstand voor de kosten van kinderopvang en de kosten van bewindvoering. Appellanten, die onder bewind stonden, hadden eerder een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand, maar het college had deze aanvraag niet als een uitbreiding van de eerdere aanvraag aangemerkt. De rechtbank oordeelde dat de aanvraag van 12 oktober 2017 niet als een aanvulling op de aanvraag van 2 augustus 2017 kon worden gezien, omdat het om verschillende kostensoorten ging. De rechtbank oordeelde ook dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een eerdere ingangsdatum voor de bijstand rechtvaardigden.
In hoger beroep herhaalden appellanten hun argumenten, maar de Raad voor de Rechtspraak bevestigde het oordeel van de rechtbank. De Raad stelde vast dat de aanvraag van 12 oktober 2017 een zelfstandige aanvraag was en dat de argumenten van appellanten niet voldoende waren om aan te tonen dat er sprake was van bijzondere omstandigheden. De Raad concludeerde dat het college op consistente wijze had gehandeld en dat de proceskosten niet voor vergoeding in aanmerking kwamen, omdat de bewindvoerder geen derde was die beroepsmatig rechtsbijstand verleende. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.