ECLI:NL:CRVB:2021:1096
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep Wajong-uitkering en voorwaarden voor verhoging
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 mei 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante, die een verhoging van haar Wajong-uitkering tot 85% van de voor haar geldende grondslag eiste. Appellante ontving sinds 4 april 2008 een Wajong-uitkering, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van 80% of meer. In 2016 verzocht zij het Uwv om haar uitkering te verhogen vanwege hulpbehoevendheid, maar dit verzoek werd afgewezen. De rechtbank Oost-Brabant verklaarde het beroep van appellante tegen deze afwijzing ongegrond. Appellante stelde dat zij recht had op verhoging van haar uitkering, omdat zij hulp nodig had bij essentiële levensverrichtingen en min of meer continue oppassing nodig had.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat appellante niet voldeed aan de voorwaarden voor verhoging van haar uitkering. De Raad concludeerde dat appellante niet bij alle of nagenoeg alle levensverrichtingen hulp nodig had en dat er geen sprake was van continue oppassing. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de controle die appellante nodig had, niet gelijkgesteld kon worden met verzorging. Ook het beroep op het gelijkheidsbeginsel werd verworpen, omdat appellante niet had aangetoond dat er sprake was van gelijke gevallen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het hoger beroep af.