[A. te B.] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 7 november 2005, 04/1475 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv)
Datum uitspraak: 4 september 2007
Namens appellante heeft mr. A. Speksnijder, werkzaam bij Rechtshulp Noord, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en nadere stukken ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 juni 2007. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Speksnijder en het Uwv door P.J. Langius, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
Bij besluit van 3 augustus 2004, in bezwaar gehandhaafd bij besluit van 6 december 2004, heeft het Uwv - na onderzoek door de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringarts - de verhoging van de arbeidsongeschiktheidsuitkering van appellant tot 100% van de grondslag, met ingang van 1 oktober 2004 beperkt tot 85%. De aanleiding om de (mate van) verhoging van de uitkering opnieuw te bezien, was het gegeven dat de echtgenote van appellant na de echtscheiding de woning had verlaten en appellant zelfstandig in de woning woonde en huishoudelijke hulp en thuiszorg kreeg.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 6 december 2004 ongegrond verklaard.
Namens appellant is in hoger beroep, evenals in beroep, aangevoerd dat de mate van hulpbehoevendheid van appellant is onderschat. Appellant heeft bij nagenoeg alle essentiële, dagelijks terugkerende levensverrichtingen hulp nodig. Ook is appellant aangewezen op min of meer continue oppassing door aanwezigheid van meer personen en door voortdurende bereikbaarheid door middel van elektronische communicatiemiddelen.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
In artikel 22 van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering is bepaald dat een uitkering, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80% of meer, wordt verhoogd tot ten hoogste de grondslag, indien de betrokkene verkeert in een althans voorlopig blijvende toestand van hulpbehoevendheid die geregeld oppassing en verzorging nodig maakt.
Ter invulling van deze bevoegdheid zijn in het Besluit verhoging arbeidsongeschiktheidsuitkeringen bij hulpbehoevendheid (WAO, WAZ en Wajong) 1999 beleidsregels vastgesteld. Het beleid gaat uit van een indeling in twee categorieën, te weten verhoging tot 85% of tot 100% van de grondslag. Onder geregelde verzorging wordt verstaan hulp bij alle of nagenoeg alle essentiële, dagelijks terugkerende levensverrichtingen (beperkte uitleg) of bij sommige essentiële, dagelijks terugkerende levensverrichtingen (ruime uitleg). Onder geregelde oppassing wordt verstaan de noodzaak van min of meer continue oppassing (beperkte uitleg) of de situatie dat kan worden volstaan met geregelde handreikingen door derden (ruime uitleg). Verhoging tot 100% van de grondslag is aan de orde, indien voor ten minste één van de begrippen geregelde verzorging en geregelde oppassing wordt voldaan aan de beperkte uitleg. Verhoging tot 85% van de grondslag is aan de orde, indien voor beide begrippen wordt voldaan aan de ruime uitleg. Volgens vaste rechtspraak van de Raad kunnen deze beleidsregels de rechterlijke toetsing doorstaan.
De Raad is, met de rechtbank en het Uwv, van oordeel dat appellant met ingang van 1 oktober 2004 zowel voor het begrip geregelde verzorging als voor het begrip geregelde oppassing niet (langer) voldoet aan de beperkte uitleg.
Uit het dagverhaal van appellant, zoals neergelegd in de (vervolg)rapportage van de bezwaarverzekeringsarts van 4 november 2004, leidt de Raad af dat appellant in staat is zonder hulp uit bed op te staan, zelfstandig naar het toilet te gaan, en de broodmaaltijd te bereiden en de warme maaltijd te gebruiken. Voorts kan appellant zich zelfstandig uitkleden, tandenpoetsen en naar bed gaan. Appellant heeft hulp nodig bij wassen, aankleden en wondverzorging, welke hulp wordt geboden door de thuiszorg. Daarnaast worden de dagelijkse boodschappen gedaan door de moeder van appellant, die ook overigens de nodige hand- en spandiensten verleent. Appellant heeft verder aangegeven dat hij zich, zij het moeizaam, door het huis kan begeven en transfers zelfstandig kan maken. In hetgeen overigens uit de gedingstukken naar voren komt, ziet de Raad geen aanleiding om het dagverhaal van appellant niet tot uitgangspunt te nemen. Het gegeven dat een betrokkene voortdurend bereikbaar is door middel van elektronische communicatievoorzieningen (waarschuwingssysteem), is - zoals de Raad al vaker heeft overwogen - wel toereikend voor de vaststelling dat sprake is van een zekere mate van hulpbehoevendheid, maar niet voldoende voor de conclusie dat sprake is van de noodzaak van min of meer continue oppassing.
Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank het beroep terecht ongegrond heeft verklaard en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen grond.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T.G.M. Simons. De beslissing is, in tegenwoordigheid van C.H.T.W. van Rooijen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 4 september 2007.
(get.) C.H.T.W. van Rooijen.