ECLI:NL:CRVB:2009:BJ9912

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 oktober 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-2353 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.W. Schuttel
  • C.W.J. Schoor
  • R. Kruidijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verhoging van de WAJONG-uitkering wegens noodzaak tot continue oppassing

In deze zaak gaat het om de verhoging van de WAJONG-uitkering van appellante, die een uitkering ontving op basis van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Appellante had verzocht om haar uitkering te verhogen vanwege haar hulpbehoevendheid, die volgens haar een noodzaak tot continue oppassing met zich meebracht. Het Uwv had dit verzoek afgewezen, met de stelling dat appellante niet in een voorlopig blijvende toestand van hulpbehoevendheid verkeerde die geregeld oppassing vereiste. De rechtbank had het beroep tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, waarna appellante in hoger beroep ging.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 2 oktober 2009 behandeld. De Raad concludeerde dat appellante wel degelijk in een situatie verkeerde die recht gaf op verhoging van haar uitkering. De Raad baseerde deze conclusie op verschillende verklaringen, waaronder die van de arts voor verstandelijk gehandicapten, die aangaf dat zonder continue aansturing en nabijheid van ouders of vaste personen, appellante gedragsproblemen vertoonde. De Raad oordeelde dat de begeleiding die appellante nodig had, moest worden aangemerkt als geregelde oppassing in de zin van artikel 9 van de Wajong.

De Raad vernietigde het bestreden besluit van het Uwv en kende appellante de verhoging van haar uitkering toe, met terugwerkende kracht vanaf 11 februari 2007. Tevens werd het Uwv veroordeeld tot vergoeding van de wettelijke rente en de proceskosten van appellante, die in totaal € 1.769,43 bedroegen. De uitspraak benadrukt het belang van de noodzaak tot continue oppassing voor de beoordeling van hulpbehoevendheid in het kader van de Wajong.

Uitspraak

08/2353 WAJONG
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 11 maart 2008, 07/1331 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 2 oktober 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. S. Bakker, verbonden aan Achmea Rechtsbijstand, gevestigd te Leeuwarden, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingezonden.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en bij brief van 13 januari 2009 een reactie gegeven naar aanleiding van de nadere stukken van appellante, bestaande uit een rapport van bezwaarverzekeringsarts J.L. Waasdorp van 12 januari 2009.
Bij brief van 20 maart 2009 is namens appellante een reactie gegeven op het verweerschrift en het rapport van Waasdorp.
Bij brief van 17 april 2009 heeft het Uwv een nadere reactie gegeven en daarbij gevoegd een rapport van bezwaarverzekeringsarts Waasdorp van 31 maart 2009.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 augustus 2009. Namens appellante is verschenen mr. S. Bakker, voornoemd, alsmede de ouders van appellante, [naam ouders van appellante]. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door J.G.M. Huijs.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellante ontving een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (hierna: Wajong), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100% en 70% van de grondslag.
1.2. Op of rond 11 februari 2007 is namens appellante verzocht haar uitkering met toepassing van artikel 9 van de Wajong te verhogen wegens hulpbehoevendheid. In de brief van het Uwv van 9 februari 2007 en het primaire besluit van 13 maart 2007 wordt alleen het woord “hulpbehoevendheid” gebruikt.
1.3. Het Uwv heeft bij besluit van 13 maart 2007 de namens appellante gedane aanvraag om haar uitkering te verhogen afgewezen. Daaraan lag het standpunt ten grondslag dat appellante niet verkeert in een, althans voorlopig blijvende toestand van hulpbehoevendheid, welke geregeld oppassing en verzorging nodig maakt.
1.4. Bij besluit van 3 augustus 2007 (hierna: bestreden besluit) is het bezwaar van appellante tegen dat besluit van 13 maart 2007 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Namens appellante is in hoger beroep aangevoerd dat er sprake is van noodzaak tot continue oppassing, omdat appellante nimmer alleen kan worden gelaten en zij voortdurend onder toezicht dient te staan omdat zij anders een gevaar voor zichzelf of anderen oplevert. Betoogd is dat, onder verwijzing naar het beleid van het Uwv, nu appellante met betrekking tot het criterium geregelde verzorging voldoet aan de ruime uitleg, met betrekking tot het criterium geregelde oppassing voldoet aan de beperkte uitleg en zij nog steeds gedurende vijf dagen per week een school voor speciaal onderwijs bezoekt, zij in aanmerking komt voor verhoging van haar uitkering tot 85% van de grondslag.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. Tussen partijen is, gegeven hetgeen het Uwv dienaangaande, in afwijking van het primaire besluit van 13 maart 2007, in het bestreden besluit heeft aangegeven, niet in geschil dat appellante ten tijde in geding verkeerde in een voorlopig blijvende toestand van hulpbehoevendheid, in die zin dat zij hulp nodig heeft bij sommige essentiële dagelijks terugkerende levensverrichtingen. Voorts is niet in geding dat appellante ten minste 4 dagen per week een school voor speciaal onderwijs volgde. In geschil is of sprake is van een noodzaak van min of meer continue oppassing waardoor aanspraak bestaat op verhoging van appellantes uitkering tot 85% van de grondslag.
4.2. In artikel 9 van de Wajong is bepaald dat een uitkering, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van 80% of meer, wordt verhoogd tot ten hoogste de grondslag, indien de betrokkene verkeert in een althans voorlopig blijvende toestand van hulpbehoevendheid die geregeld oppassing en verzorging nodig maakt.
4.3. Ter zake van de toepassing van deze bepaling zijn in het Besluit verhoging arbeidsongeschiktheidsuitkering bij hulpbehoevendheid (WAO, WAZ en Wajong) 1999 beleidsregels vastgesteld. Het beleid gaat uit van een indeling in twee categorieën, te weten verhoging tot 85% of tot 100% van de grondslag. Onder geregelde verzorging wordt verstaan hulp bij alle of nagenoeg alle essentiële, dagelijks terugkerende levensverrichtingen (beperkte uitleg) of bij sommige essentiële, dagelijks terugkerende levensverrichtingen, zoals onder meer wassen, aan- en uitkleden en toiletgang (ruime uitleg). Onder geregelde oppassing wordt verstaan de noodzaak van min of meer continue oppassing, zijnde een noodzaak om belanghebbende min of meer constant onder toezicht te houden, teneinde bijvoorbeeld te voorkomen dat hij zichzelf of anderen schade zou berokkenen (beperkte uitleg) of de situatie dat kan worden volstaan met geregelde handreikingen door derden (ruime uitleg). Verhoging tot 100% van de grondslag is aan de orde, indien voor ten minste één van de begrippen geregelde verzorging en geregelde oppassing wordt voldaan aan de beperkte uitleg. Verhoging tot 85% van de grondslag is aan de orde, indien voor beide begrippen wordt voldaan aan de ruime uitleg. Indien echter in beduidende omvang, dat wil zeggen ten minste vier dagen per week, oppassing en verzorging wordt genoten uit hoofde van een andere voorziening zoals een dagverblijf of speciaal of regulier onderwijs, dan geldt dat indien de betrokkene voor verhoging tot 100% van de grondslag in aanmerking zou komen, die verhoging beperkt blijft tot 85%, en indien de betrokkene voor verhoging tot 85% in aanmerking zou komen, verhoging achterwege blijft. Volgens vaste rechtspraak van de Raad (zie bijvoorbeeld zijn uitspraak van 29 juli 2003, LJN AL8339) kunnen deze beleidsregels de rechterlijke toetsing doorstaan.
4.4. Uitgaande van het overwogene in 4.3 is de Raad op grond van de gedingstukken, in het bijzonder de door de moeder van appellante in verband met de beoordeling van de aanvraag op 11 februari 2007 ingevulde vragenlijst, de verklaring van de moeder van appellante op de hoorzitting van 10 mei 2007, de in hoger beroep ingebrachte verklaring van S. Driessen, arts voor verstandelijk gehandicapten van 26 augustus 2008, en het verhandelde ter zitting van de Raad tot de conclusie gekomen dat de begeleiding, in de vorm van controle, aansturing en het bieden van structuur, waarop appellante is aangewezen, moet worden aangemerkt als geregelde oppassing in de zin van artikel 9 van de Wajong in de beperkte uitleg daarvan, zoals gedefinieerd in de beleidsregels. Daarbij acht de Raad van belang dat Driessen heeft verklaard dat zonder continue aansturing en nabijheid - van één van appellantes ouders of vaste personen - er gedragsproblemen ontstaan, zich uitend in angst en onrust, dwangmatig bezig zijn en onvoorspelbaar reageren. Voorts heeft Driessen verklaard dat het hyperactieve en impulsieve gedrag van appellante kan leiden tot onveilige situaties, bijvoorbeeld het spelen met vuur of bij het gasfornuis. Het beeld dat uit de verklaring van Driessen oprijst, welke verklaring een bevestiging geeft van het beeld dat de moeder van appellante heeft geschetst, gaat verder dan de situatie waarin kan worden volstaan met geregelde handreikingen door derden. Dit beeld wordt ook niet anders door het verslag van de GZ-psycholoog drs. R. Verstegen van het onderzoek van 7 maart 2005, dat is gevoegd bij de hiervoor vermelde verklaring van de arts Driessen. Anders dan Waasdorp op 12 januari 2009 in zijn reactie uit dit verslag kennelijk afleidt, begrijpt de Raad de door Verstegen vermelde drempelvrees bij het binnenkomen in de klas niet als het enige kenmerk van de problematiek van appellante, zoals die is waargenomen - in lijn met de waarnemingen van haar ouders -door de vaste docent van appellante op de door haar bezochte ZMLK-school in het licht van het op die school geboden gestructureerde dagschema, maar als één van de vele ook door die docent aangegeven kenmerken van die problematiek. Voor de Raad is dan ook, alle specifieke omstandigheden van het onderhavige geval in aanmerking genomen en in hun onderling verband bezien, voldoende aannemelijk geworden dat sprake is van de noodzaak van min of meer continue oppassing.
4.5. Het vorenstaande betekent dat appellante ten tijde van belang in een situatie verkeerde die recht geeft op verhoging van de uitkering naar 85% van de grondslag.
5. De Raad concludeert derhalve dat het Uwv appellante ten onrechte vanaf 11 februari 2007 verhoging van de uitkering naar 85% van de grondslag heeft geweigerd. De Raad zal met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), onder vernietiging van het bestreden besluit en onder herroeping van het (primaire) besluit van 13 maart 2007, appellante deze verhoging toekennen vanaf 11 februari 2007.
6. Ingevolge ’s Raads jurisprudentie dient het verzoek om vergoeding van schade met toepassing van artikel 8:73 van de Awb te worden toegewezen. Wat betreft de wijze waarop het Uwv de aan appellante toekomende vergoeding, bestaande uit wettelijke rente over de na te betalen uitkering, dient te berekenen, volstaat de Raad met te verwijzen naar zijn uitspraak van 1 november 1995, LJN ZB1495.
7. De Raad ziet aanleiding om het Uwv op grond van artikel 8:75 van de Awb en met inachtneming van hetgeen is bepaald in het Besluit proceskosten bestuursrecht, te veroordelen in de proceskosten van appellante in eerste aanleg tot een bedrag van € 644,- voor kosten van rechtbijstand en € 2,43 aan reiskosten en in hoger beroep tot een bedrag van € 644,- voor kosten rechtsbijstand en een bedrag van € 34,- aan reiskosten. Tot slot komt naar het oordeel van de Raad voor vergoeding in aanmerking een bedrag van € 445,- wegens kosten voor de in hoger beroep overgelegde verklaring van de arts Driessen. De te vergoeden proceskosten bedragen derhalve in totaal € 1.769,43.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep gegrond;
Vernietigt het bestreden besluit en herroept het besluit van 13 maart 2007;
Kent appellante een verhoging van de uitkeringsgrondslag toe van 70% naar 85% met ingang van februari 2007 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
Veroordeelt het Uwv tot vergoeding van de wettelijke rente als uiteengezet in overweging 6;
Veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 1.769,43;
Bepaalt dat het Uwv aan appellante het griffierecht van in totaal € 146,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en C.W.J. Schoor en R. Kruidijk als leden, in tegenwoordigheid van J.M. Tason Avila als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 oktober 2009.
(get.) J.W. Schuttel.
(get.) J.M. Tason Avila.
EK