In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 mei 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. De appellant, die een WW-uitkering ontving, had zijn uitkering verlaagd gekregen door het Uwv vanwege onvoldoende sollicitaties. De appellant stelde dat hij door psychische klachten niet in staat was om aan zijn sollicitatieplicht te voldoen. De rechtbank had het beroep van de appellant ongegrond verklaard, omdat niet was gebleken dat hij medisch gezien niet in staat was om te solliciteren. In hoger beroep herhaalde de appellant zijn standpunt, maar de Raad oordeelde dat het Uwv terecht de WW-uitkering had verlaagd. De Raad concludeerde dat de appellant geen medische gegevens had overgelegd die zijn standpunt konden onderbouwen. Bovendien had de appellant voor zijn aanmelding bij de GGZ-instelling Virenze al werk gevonden, wat erop wees dat hij in staat was om te solliciteren. De Raad vernietigde het eerdere besluit van het Uwv, maar handhaafde de verlaging van de uitkering met 37,50% voor de duur van vier maanden. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van de appellant.