In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 mei 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellante, die sinds 1 maart 1997 bijstand ontvangt, had niet gemeld dat zij inkomsten ontving uit een persoonsgebonden budget (PGB) voor de zorg van haar zoon. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam had haar een boete opgelegd van € 420,- wegens schending van de inlichtingenverplichting. De Raad oordeelde dat appellante redelijkerwijs had moeten weten dat deze inkomsten van belang waren voor haar recht op bijstand. Echter, het college had in hoger beroep de boete verlaagd op basis van verminderde verwijtbaarheid, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van appellante. De Raad heeft de boete uiteindelijk vastgesteld op € 230,45, waarbij het college werd veroordeeld in de kosten van appellante tot een totaalbedrag van € 2.136,-. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd voor zover het de hoogte van de boete betreft, en het college werd opgedragen het betaalde griffierecht van € 172,- te vergoeden aan appellante.