In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin het beroep van de belanghebbende, Collective Freelance & Flex B.V., tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) werd gegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat het Uwv ten onrechte had gesteld dat het verzoek van de belanghebbende om een beslissing over de toekenning van ziekengeld aan de appellante niet binnen een redelijke termijn was gedaan. De belanghebbende had het Uwv verzocht om een beslissing over de toekenning van ziekengeld aan de appellante, die zich op 8 december 2012 ziek had gemeld. Het Uwv had dit verzoek afgewezen, omdat het niet binnen een redelijke termijn was ingediend. De rechtbank oordeelde echter dat de belanghebbende pas na een eerdere uitspraak van de Raad van 12 juli 2017 duidelijkheid had over de procedurele mogelijkheden om een verzoek in te dienen.
In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep geoordeeld dat het Uwv terecht het verzoek van de belanghebbende heeft afgewezen. De Raad stelde vast dat de belanghebbende al eerder had moeten verzoeken om een beslissing over de eerste arbeidsongeschiktheidsdag van de appellante, aangezien deze kwestie al in 2013 speelde. De Raad oordeelde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat het Uwv het verzoek inhoudelijk had moeten behandelen. De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak en verklaarde het beroep van de belanghebbende tegen het besluit van 26 april 2017 ongegrond. Tevens werd bepaald dat de griffier het door appellante betaalde griffierecht vergoedt.