ECLI:NL:CRVB:2020:962

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 april 2020
Publicatiedatum
16 april 2020
Zaaknummer
17/2872 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen intrekking en terugvordering Wajong-uitkering

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de intrekking en terugvordering van zijn Wajong-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant had op 19 juli 2016 aangegeven zijn Wajong-uitkering met terugwerkende kracht vanaf 1 mei 2016 niet meer te willen ontvangen. Het Uwv heeft hierop besloten de uitkering te beëindigen en een bedrag van € 1605,60 teruggevorderd voor de periode waarin de uitkering onterecht was betaald. Appellant maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het Uwv verklaarde het bezwaar ongegrond. Hierop heeft appellant beroep ingesteld bij de rechtbank Overijssel, die het beroep ongegrond verklaarde en het verzoek om schadevergoeding afwees. De rechtbank oordeelde dat appellant niet kon eisen dat de Wajong-uitkering werd aangehouden zonder betrokkenheid van het Uwv, en dat het besluit van het Uwv niet onzorgvuldig was genomen. Appellant ging in hoger beroep, maar de Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat de argumenten van appellant in hoger beroep een herhaling waren van zijn eerdere standpunten en dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat er geen onzorgvuldig besluit was genomen. Ook werd overwogen dat de termijnoverschrijding van de rechtbank geen gevolgen had voor de uitspraak. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de eerdere uitspraak.

Uitspraak

17.2872 WAJONG

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 20 maart 2017, 16/2585 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 16 april 2020
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 maart 2020. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door T. van der Weert.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant ontving een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Bij brief van 19 juli 2016 heeft appellant het Uwv medegedeeld dat hij met terugwerkende kracht vanaf 1 mei 2016 geen Wajong-uitkering meer wenst te ontvangen. Het Uwv heeft daarop bij besluit van 28 juli 2016 de Wajong-uitkering van appellant met ingang van 1 mei 2016 beëindigd en over de periode 1 mei 2016 tot en met 31 juli 2016 een bedrag van in totaal bruto € 1605,60 aan onverschuldigd betaalde Wajong‑uitkering van appellant teruggevorderd.
1.2.
Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 28 juli 2016. Bij besluit van 27 oktober 2016 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar ongegrond verklaard.
2. Appellant heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en het verzoek van appellant om schadevergoeding afgewezen. De rechtbank heeft overwogen dat met appellant ter zitting is besproken wat hij beoogt met zijn beroep te bereiken en dat wat appellant wenst, namelijk dat hij de Wajong-uitkering achter de hand houdt zonder dat het Uwv daarbij is betrokken, op grond van wet- en regelgeving niet mogelijk is. Voorts heeft de rechtbank geoordeeld dat geen sprake is van een onzorgvuldig genomen besluit, nu de Wajong-uitkering op verzoek van appellant is beëindigd en hij in de gelegenheid is gesteld om zijn bezwaren tijdens een hoorzitting naar voren te brengen en een gesprek te hebben met een verzekeringsarts bezwaar en beroep. Ten aanzien van de verzoeken van appellant die onder meer zien op het ontslag van en aangifte tegen medewerkers van het Uwv, heeft de rechtbank overwogen dat dit buiten de omvang van het geding valt en de rechtbank niet bevoegd is daarover in het kader van deze zaak een oordeel te geven.
3.1.
Appellant heeft het oordeel van de rechtbank in hoger beroep bestreden.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, is in de kern een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank heeft gemotiveerd uiteengezet waarom er geen aanleiding is om te oordelen dat sprake is van een onzorgvuldig genomen besluit en waarom wat appellant heeft verzocht buiten de omvang van het geding dan wel buiten de bevoegdheid van de rechtbank valt. Dit oordeel en de overwegingen die de rechtbank aan dat oordeel ten grondslag heeft gelegd worden onderschreven. Ook heeft de rechtbank terecht geconcludeerd dat het verzoek van appellant om schadevergoeding moet worden afgewezen, nu geen sprake is van een onrechtmatig besluit.
4.2.
Over de grond in hoger beroep dat de uitspraak van de rechtbank acht dagen te laat was, wordt overwogen dat uit artikel 8:66 van de Algemene wet bestuursrecht volgt dat de rechter binnen zes weken na sluiting van het onderzoek schriftelijk uitspraak doet. Dit is een termijn van orde, zodat overschrijding van die termijn niet kan leiden tot vernietiging van de aangevallen uitspraak.
4.3.
De overwegingen 4.1 en 4.2 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers als voorzitter en S. Wijna en S.B. Smit‑Colenbrander als leden, in tegenwoordigheid van C.M. van de Ven als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 april 2020.
(getekend) E.J.J.M. Weyers
(getekend) C.M. van de Ven