ECLI:NL:CRVB:2020:891

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 april 2020
Publicatiedatum
8 april 2020
Zaaknummer
17/4082 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van WIA-uitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de WIA-uitkering van appellant, die eerder 100% arbeidsongeschikt was verklaard. Appellant, die in Turkije woont, heeft in hoger beroep aangevoerd dat het Uwv onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn psychische klachten en dat hij meer beperkt moet worden geacht dan vastgesteld. De Centrale Raad van Beroep heeft de uitspraak van de rechtbank Amsterdam bevestigd, waarin werd geoordeeld dat de FML van 8 april 2016 juist is en dat de arbeidsdeskundige voldoende heeft gemotiveerd dat de geselecteerde functies medisch passend zijn. De Raad heeft geen aanleiding gezien om een deskundige te benoemen, omdat de medische beoordeling door het Uwv niet in twijfel werd getrokken. De Raad concludeert dat de beëindiging van de WIA-uitkering per 6 oktober 2016 terecht is, omdat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt is. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er zijn geen proceskosten aan de orde.

Uitspraak

17/4082 WIA

Datum uitspraak: 8 april 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 26 april 2017, 16/5810 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] , Turkije (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. N. Türkkol, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 februari 2020. Namens appellant is
mr. Türkkol verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door F.M.J. Eijmael.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk bij [BV] (werkgever) werkzaam geweest als betonijzerlasser voor ongeveer 39 uur per week. Hij is op 17 maart 2011 uitgevallen voor dit werk als gevolg van lichamelijke en psychische klachten. Na afloop van de voorgeschreven wachttijd heeft het Uwv aan appellant met ingang van 14 maart 2013 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 100%. Begin 2015 is appellant naar Turkije verhuisd.
1.2.
Bij besluit van 11 juni 2015 heeft het Uwv de loongerelateerde WGA-uitkering met ingang van 14 augustus 2015 omgezet in een WGA-loonaanvullingsuitkering. Nadat de werkgever bij brief van 11 augustus 2015 kennis heeft genomen van dit besluit, is namens de werkgever tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Naar aanleiding van dit bezwaar heeft alsnog een medische en arbeidskundige beoordeling plaatsgevonden. Appellant heeft hiervoor op 5 april 2016 het spreekuur van een verzekeringsarts bezocht. Deze arts heeft vastgesteld dat appellant belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die hij heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 8 april 2016. Een arbeidsdeskundige heeft geconcludeerd dat het opleidingsniveau van appellant moet worden vastgesteld op niveau 2. Hij heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 31,84%.
1.3.
Bij het voorgenomen besluit van 24 mei 2016 heeft het Uwv aan appellant kenbaar gemaakt dat het voornemens is zijn WIA-uitkering te beëindigen omdat na heronderzoek een mate van arbeidsongeschiktheid van minder dan 35% is vastgesteld. Appellant heeft tegen dit voornemen bezwaren kenbaar gemaakt. Op 11 augustus 2016 heeft een (telefonische) hoorzitting met appellant plaatsgevonden. Hierna hebben op respectievelijk 12 augustus 2016 en 16 augustus 2016 de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep een rapport opgesteld. Zij hebben geen aanleiding gezien het eerdere medische en arbeidskundige oordeel te wijzigen. Hierna heeft het Uwv bij beslissing op bezwaar van 17 augustus 2016 (bestreden besluit) het bezwaar van de werkgever tegen het besluit van 11 juni 2015 gegrond verklaard. Het Uwv heeft de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant vastgesteld op minder dan 35% en heeft WIA-uitkering met ingang van 6 oktober 2016 beëindigd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat geen aanleiding bestaat om de FML van 8 april 2016 voor onjuist te houden. De door appellant aangevoerde aspecten zijn expliciet betrokken in het medisch onderzoek. De rechtbank heeft verder gewezen op het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 15 september 2016 waarin deze arts toelicht dat appellant tijdens de hoorzitting goed in staat was om zijn eigen verhaal te vertellen ondanks dat sprake was van een telefonische hoorzitting met vier lijnen. Het feit dat zijn vrouw af en toe iets aanvulde, is bij een hoorzitting een normale gang van zaken en wijst volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet op geheugenverlies. Naar het oordeel van de rechtbank heeft appellant zijn stelling dat hij meer beperkt moet worden geacht, niet met medische objectieve gegevens onderbouwd. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat niet is gebleken dat appellant de werkzaamheden behorende bij de geselecteerde functies niet zou kunnen verrichten. Ten slotte heeft de rechtbank overwogen dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in het rapport van 16 augustus 2016 expliciet heeft gemotiveerd waarom het opleidingsniveau van appellant is vastgesteld op niveau 2 en waarom de geduide functies dit opleidingsniveau niet overschrijden. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om aan de juistheid van deze conclusies te twijfelen.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat het Uwv onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn beperkingen door psychische klachten. Er wordt volgens hem ten onrechte uitgegaan van een lichte depressie. Hij kan niet normaal functioneren wat onder andere blijkt uit het feit dat hij tijdens de hoorzitting niet in staat was vragen te beantwoorden. Ter onderbouwing van zijn standpunt dat hij meer beperkt is, heeft appellant in hoger beroep rapporten van een radiodiagnostisch deskundige van 29 december 2016 ingediend. Appellant heeft de Raad verzocht een deskundige te benoemen. Verder heeft hij aangevoerd dat het in 2013 door het Uwv vastgestelde opleidingsniveau 1 ten onrechte is gewijzigd in niveau 2. Hij heeft erop gewezen dat hij geen basisschooldiploma heeft, zijn werkervaring eenzijdig is, dat hij sinds 2011 niet meer heeft gewerkt en dat hij al geruime tijd in Turkije verblijft. Ten slotte voert appellant aan dat hij wegens zijn psychische klachten niet de interne opleiding kan volgen die in de geselecteerde functies noodzakelijk is.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft tet Uwv verwezen naar een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 4 augustus 2017 waarin een reactie wordt gegeven op de door appellant ingediende medische stukken.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid van een verzekerde is op grond van artikel 5 van de Wet WIA sprake als hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.2.
In geschil is of de uitkering van appellant op grond van de Wet WIA met ingang van 6 oktober 2016 terecht is beëindigd omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank dat geen aanleiding bestaat om de vastgestelde beperkingen voor onjuist te houden, wordt onderschreven. De stelling van appellant dat hij wegens zijn psychische klachten meer beperkt moet worden geacht, wordt niet gevolgd. Door de verzekeringsarts is tijdens het spreekuur psychisch onderzoek verricht. Dit onderzoek gaf, zo blijkt uit het opgestelde rapport van 8 april 2016, geen aanleiding om, behalve een beperking op veelvuldige deadlines en omgaan met conflicten, meer psychische beperkingen aan te nemen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 15 september 2016 afdoende gemotiveerd dat hij in het verloop van de hoorzitting geen aanleiding heeft gezien om de medische beoordeling te wijzigen. De door appellant in hoger beroep ingebrachte medische informatie ziet niet op zijn psychische klachten en geeft daarom geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de vastgestelde psychische beperkingen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 4 augustus 2017 daarnaast toereikend gemotiveerd dat deze medische informatie geen aanleiding geeft om op medische gronden een andere beslissing te nemen over de lichamelijke beperkingen.
4.4.
Omdat geen twijfel bestaat over de juistheid van de medische beoordeling door het Uwv ziet de Raad geen aanleiding voor het inschakelen van een onafhankelijke deskundige. Dit verzoek van appellant wordt daarom afgewezen.
4.5.
Uitgaande van de juistheid van de FML van 8 april 2016 heeft de arbeidsdeskundige in het rapport van 11 april 2016 voldoende gemotiveerd dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies voor appellant in medisch opzicht passend zijn te achten.
4.6.
In navolging van de rechtbank wordt geoordeeld dat volgens vaste rechtspraak van Raad aanvaard wordt dat aan een gestelde opleidingseis kan worden voldaan door een combinatie van opleiding en opgebouwde werkervaring (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 12 maart 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:823).Daarbij is het niet relevant is of het onderwijs in Nederland of in het buitenland is gevolgd (zie de uitspraak van 29 augustus 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2661). De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in het rapport van 16 augustus 2016 nader gemotiveerd dat het bij de einde wachttijd WIA-beoordeling vastgestelde opleidingsniveau 1 terecht is verhoogd naar niveau 2. Hiertoe heeft zij gesteld dat appellant op een persoonlijke vragenlijst zelf heeft ingevuld dat hij van 1973 tot 1978 basisonderwijs heeft gevolgd en dat hij vanaf 1990 tot aan zijn uitval, dus 21 jaar, in Nederland heeft gewerkt. Verder is in dat rapport gemotiveerd dat de geselecteerde functies qua niveau overeenkomen met het werk dat appellant jarenlang in Nederland heeft verricht. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft daarmee voldoende gemotiveerd dat appellant een opleidingsniveau heeft dat ten minste gelijk is aan afgerond basisonderwijs. Het feit dat appellant in 2015 naar Turkije is verhuisd en vanaf 2011 niet meer heeft gewerkt, betekent niet dat dit opleidingsniveau op de datum in geding verloren is gegaan. Ook wordt appellant, gelet op wat in 4.3 is overwogen, niet gevolgd in zijn stelling dat hij wegens psychische klachten niet in staat is om een interne opleiding voor een soldeercertificaat te volgen.
4.7.
Uit 4.2 tot en met 4.6 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk, in tegenwoordigheid van H.S. Huisman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 april 2020.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) H.S. Huisman