In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 januari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant, een gewezen dienstplichtig militair, had een herhaalde aanvraag ingediend voor een militair invaliditeitspensioen, dat hij claimde te hebben vanwege psychische klachten die voortkwamen uit zijn uitzending naar Libanon in de jaren '80. De staatssecretaris van Defensie had de aanvraag afgewezen, onder verwijzing naar medische adviezen die geen verband konden aantonen tussen de psychische klachten van de appellant en zijn militaire dienst. De Raad oordeelde dat de staatssecretaris het bestreden besluit mocht baseren op de adviezen van de verzekeringsartsen, en dat er geen nieuwe medische gegevens waren die het standpunt van de appellant konden ondersteunen. De rechtbank had eerder het beroep van de appellant ongegrond verklaard, en de Raad bevestigde deze uitspraak. De Raad concludeerde dat de staatssecretaris zorgvuldig had gehandeld en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.