ECLI:NL:CRVB:2020:874
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekken en terugvorderen van bijstand wegens niet-gemelde optredens en werkzaamheden
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellanten tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel, die hun beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Almelo ongegrond verklaarde. Appellanten ontvingen bijstand op basis van de Participatiewet (PW) en werden beschuldigd van het niet melden van op geld waardeerbare werkzaamheden als zanger en het regelen van geluidsapparatuur. Het college had op basis van een anonieme melding en een onderzoek door sociaal rechercheurs besloten om de bijstand van appellanten in te trekken en terug te vorderen. De Raad voor de Rechtspraak oordeelt dat appellanten hun inlichtingenverplichting hebben geschonden door deze werkzaamheden niet te melden. De Raad bevestigt dat het verrichten van muziekoptredens en het regelen van geluid voor andere muzikanten op geld waardeerbare activiteiten zijn, ongeacht of er daadwerkelijk inkomsten uit voortvloeien. De Raad concludeert dat het college verplicht was om de bijstand in te trekken en de kosten terug te vorderen, en dat de beroepsgronden van appellanten niet slagen. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.