Uitspraak
18.1371 WIA, 18/4150 WIA
OVERWEGINGEN
35 tot 45%.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 januari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen eerdere uitspraken van de rechtbank Rotterdam. De appellant, die sinds 24 oktober 2013 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) ontving, had te maken met een herziening van zijn WIA-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Het Uwv had vastgesteld dat de appellant zijn inlichtingenplicht had geschonden door niet te melden dat hij inkomsten uit arbeid had ontvangen. Dit leidde tot een terugvordering van onverschuldigd betaalde WIA-uitkering en de oplegging van een boete van € 2.600,-. De rechtbank had in eerdere uitspraken geoordeeld dat de appellant in de periode van belang naast zijn inkomsten uit arbeid ook een volledige WIA-uitkering ontving, en dat hij redelijkerwijs had moeten weten dat hij teveel uitkering ontving.
In hoger beroep heeft de appellant betoogd dat het Uwv ten onrechte zijn recht op WIA-uitkering heeft herzien en dat er geen juridische grondslag was voor de terugvordering en de opgelegde boete. De Centrale Raad van Beroep heeft echter de oordelen van de rechtbank onderschreven en geoordeeld dat het Uwv voldoende bewijs heeft geleverd dat de appellant zijn inlichtingenplicht heeft geschonden. De Raad heeft bevestigd dat de boete evenredig was, gezien de ernst van de overtreding en de mate van verwijtbaarheid. De hoger beroepen van de appellant zijn dan ook ongegrond verklaard, en de aangevallen uitspraken zijn bevestigd.