ECLI:NL:CRVB:2020:784
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging en terugvordering van nabestaandenuitkering na huwelijk in het buitenland
In deze zaak gaat het om de beëindiging en terugvordering van een nabestaandenuitkering door de Sociale verzekeringsbank (Svb) aan appellante, die sinds 1 juli 2009 een uitkering ontving op basis van de Algemene nabestaandenwet (ANW). De Svb heeft vastgesteld dat appellante in mei 2011 in het huwelijk is getreden met een man in Marokko, wat haar recht op de uitkering zou hebben beëindigd. Dit werd bevestigd door een verklaring van de notariële rechter en een huwelijksakte. Appellante heeft echter betwist dat zij opnieuw in het huwelijk is getreden en heeft bewijsstukken overgelegd die haar standpunt ondersteunen, waaronder verklaringen van familieleden en een administratieve verklaring van de gemeente.
De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat er een rechtsgeldig huwelijk was ontstaan volgens Marokkaans recht. In hoger beroep heeft appellante haar argumenten herhaald en gewezen op een vrijspraak in een strafzaak, waarin haar werd verweten dat zij niet tijdig de benodigde gegevens aan de Svb had verstrekt. De Centrale Raad van Beroep heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd, waarbij werd opgemerkt dat de Svb voldoende bewijs had geleverd voor de beëindiging van de uitkering en dat de onschuldpresumptie in deze context niet in het geding was. De Raad concludeert dat appellante niet heeft aangetoond dat er geen huwelijk was en bevestigt de beslissing van de rechtbank.