ECLI:NL:CRVB:2020:770

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 maart 2020
Publicatiedatum
26 maart 2020
Zaaknummer
18/6615 WMO15
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep inzake zorgplicht regiotaxi

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 maart 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De appellant, die rolstoelafhankelijk is, had hoger beroep ingesteld tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Gilze en Rijen, waarin zijn verzoek om aanpassing van de vervoersvoorziening (regiotaxi) werd afgewezen. De rechtbank had het beroep van de appellant ongegrond verklaard, waarna de appellant zich tot de Centrale Raad wendde.

De Raad heeft vastgesteld dat de appellant onvoldoende procesbelang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van de aangevallen uitspraak. De appellant stelde dat het college niet voldoet aan de zorgplicht die voortvloeit uit de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). Hij verlangde een principiële uitspraak over de vraag of het college met de regiotaxi voldoet aan deze zorgplicht. De Raad oordeelde echter dat een louter principieel belang niet voldoende is om procesbelang aan te nemen, en verklaarde het hoger beroep niet-ontvankelijk.

De uitspraak benadrukt het belang van voldoende procesbelang in bestuursrechtelijke procedures en bevestigt dat een principiële vraag niet automatisch leidt tot ontvankelijkheid in hoger beroep. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

18 6615 WMO15

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Datum uitspraak: 25 maart 2020
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 8 november 2018, 17/7200 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Gilze en Rijen (college)

PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben, op verzoek van de Raad, een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 februari 2020. Appellant is verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. C.B.M. Peters.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant is rolstoelafhankelijk en maakt voor zijn vervoer onder meer gebruik van het collectief vraagafhankelijk vervoer (regiotaxi).
1.2.
Het college heeft bij besluit van 28 juni 2017, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 11 oktober 2017 (bestreden besluit), op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) geweigerd om de aan appellant verstrekte vervoersvoorziening (regiotaxi) aan te passen.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij heeft hiertoe aangevoerd - kort samengevat - dat het college niet voldoet aan de op hem rustende zorgplicht die voortvloeit uit de Wmo 2015. Deze zorgplicht houdt volgens appellant in dat het college het mogelijk moet maken dat gebruikers van de regiotaxi vrij kunnen reizen, zonder nadere beperkingen, binnen een straal van 25 kilometer rond hun woning.
4. De Raad ziet zich gesteld voor de vraag of appellant voldoende procesbelang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van de aangevallen uitspraak.
4.1.
Voor het antwoord op de vraag of een betrokkene voldoende procesbelang heeft, is volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 29 januari 2008, ECLI:NL:CRVB:2008:BC3264) bepalend of het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift nastreeft ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijke betekenis kan hebben. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van (voldoende) procesbelang.
4.2.
De Raad is van oordeel dat appellant onvoldoende procesbelang heeft. Zoals appellant ter zitting heeft verklaard, wenst hij voor gebruikers van de regiotaxi een principiële uitspraak van de Raad over de vraag of het college met deze vervoersvoorziening voldoet aan de op het college rustende zorgplicht. Uit 4.1 volgt dat dit onvoldoende is om procesbelang aan te nemen. Het hoger beroep zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard.
4.3.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door D.S. de Vries als voorzitter en J.P.A. Boersma en J. Brand als leden, in tegenwoordigheid van G.S.M. van Duinkerken als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 maart 2020.
(getekend) D.S. de Vries
(getekend) G.S.M. van Duinkerken