ECLI:NL:CRVB:2020:765
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Verlies van recht op WW-uitkering wegens verwijtbare werkloosheid na ontslagverzoek
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 maart 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de WW-uitkering van appellant, die in 2017 eervol ontslag had aangevraagd bij zijn werkgever, de gemeente Putten. Appellant had vanaf 1 februari 1992 bij de gemeente gewerkt en was in 2013 verhuisd naar Dokkum om voor zijn zieke moeder te zorgen. Hij had zorgverlof met behoud van salaris en later onbetaald verlof. Na het overlijden van zijn moeder op 9 november 2017, vroeg appellant een WW-uitkering aan met als ingangsdatum 23 juni 2017. Het Uwv weigerde de uitkering, stellende dat appellant verwijtbaar werkloos was omdat hij zelf ontslag had genomen zonder dat dit noodzakelijk was. De rechtbank Noord-Nederland verklaarde het beroep van appellant ongegrond, waarop hij in hoger beroep ging.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat er geen grond was om te stellen dat voortzetting van de dienstbetrekking bij de gemeente redelijkerwijs niet van appellant kon worden gevergd ten tijde van zijn ontslagverzoek. De Raad concludeerde dat appellant verwijtbaar werkloos was per 10 november 2017, en dat zijn recht op WW-uitkering per die datum niet tot uitbetaling komt. De Raad vernietigde het bestreden besluit van het Uwv en verklaarde het beroep van appellant gegrond, maar bevestigde de afwijzing van de WW-uitkering. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant.